vrijdag 30 augustus 2013

“Denken is een werkwoord”

“Denken is een werkwoord”

We zien een ijsberg, met een eenzame roeier. Het doel is, uiteraard, uit de buurt te blijven van die ijsberg. Maar de onderstroom drijft hem steeds weer terug. De roeier kan drie dingen doen: zich laten meevoeren en te pletter varen, tegen de stroom in roeien of die onderstroom voor zich laten werken. Neurolinguïstisch programmeren (NLP) gaat over dat laatste.

Je kent dat wel: je zit niet lekker in je vel. Je wilt wel wat veranderen, maar daar moet je moeite voor doen, keuzes voor maken. Op het droge bestaat de onderstroom dan ook meestal uit ondermijnende gedachten of ‘beperkende overtuigingen’ die je van je doel afhouden, zoals ‘ik weet niet hoe het moet’, ‘wat zullen ze wel niet denken’ of ‘dat is vast veel te moeilijk’.
Daniëlle Egstorf, NLP-coach Optimaal functioneren, en Marjan Jakobs van coachingspraktijk Mea Vota coachen coachen een groepje deelnemers van een workshop.

NLP is een instelling, een houding, een gereedschapskist om jezelf bewust te laten denken en communiceren met anderen. Het is rond 1970 ontwikkeld aan de Universiteit van Californië, al is het resultaat niet wetenschappelijk aangetoond. Toch zegt Jakobs stellig: “Alles wat een ander kan, kun jij ook”. Het klinkt als peptalk, maar het is geen kunstje. Als je echt iets wilt, kun je het leren door erop te focussen. Talent helpt wel, maar is geen voorwaarde.

Leveren je gedachten je op wat je wilt?
Het gaat er om je bewust te worden van de argumenten die je hebt om iets níet te doen en hoe je ze kunt ombuigen in iets wat je helpt je doel te bereiken. De coaches benadrukken: “Gedachten zijn geen feiten, maar interpretaties. Denken is een werkwoord; je hebt er invloed op. Je kunt negatieve gedachten dus ook ombuigen in positieve gedachten. Leveren je gedachten je op wat je wilt?” Wil je bijvoorbeeld carrière maken omdat je meer wilt en kunt, bedenk dan eerst wat je precies wilt. Gaat het om een hogere functie, een nieuwe uitdaging, meer zekerheid, meer salaris, erkenning of waardering? Ben je bereid om daar energie, tijd, geld en/of een opleiding in te steken en de zekerheden die je nu hebt los te laten? En daarvan te genieten?

Nog een voorbeeld: een collega legt een spoedklus bij je neer. Voel je je gestresst en ga je met lange tanden aan het werk, ga je het gesprek aan en maak je een nieuwe planning of zeg je nee en leg je het terug? Je hebt minstens twee momenten waarop je kunt kiezen wat je doet: tussen je waarneming en je gevoel daarover en tussen je emotie en je actie. Word je bewust van wat je op dat eerste moment onbewust denkt en handel daar positief naar.

Je rot voelen is je eigen keus
De methode helpt je dus ‘mentaal vitaal voelen’. Mensen merken het als je moe of geprikkeld bent. En wat je uitstraalt, beïnvloedt je communicatie. Ben je niet overtuigd van wat je vertelt, dan kom je niet geloofwaardig over. Zo bereik je je doel niet. “Als je je rot voelt, is dat je eigen keus”, zegt Jakobs. Ze haast zich te zeggen dat we dit niet moeten verwarren met verdriet of schrik door plotselinge tegenslagen als ziekte of dood van dierbaren. “Daar heb je verwerkingstijd voor nodig.” Al kan NLP ook helpen om het rouwproces te versnellen of te verzachten.

Aangepast communiceren
Met NLP kun je ook ‘het wereldmodel van een ander verkennen’ met ‘rapport’ (spreek uit: rapoor, Frans voor communicatie). Het gaat dan om het aangepast communiceren op hetzelfde emotionele niveau als de ander door goed te observeren. Je past jouw woordgebruik, toon, intonatie en houding aan aan dat van de ander. “Iedereen heeft zijn eigen ideeën en overtuigingen. Om begrip te creëren, moet je contact maken op hetzelfde niveau. Dan zal de ander eerder geneigd zijn om naar jou te luisteren.”

Er zijn verschillende manieren om dat te doen, waaronder matching, backtracking, pacing en sorting. Bij matching kopieer je het gedrag en de taal van de ander op hoofdlijnen. Bij backtracking gebruik je woorden van de ander en herhaal je min of meer wat hij heeft gezegd. Pacing is in je eigen woorden geïnteresseerd reageren op wat de ander zegt en sorting (by other) is je volledig oriënteren op het gedrag van de ander. Elke vorm heeft ook een tegenhanger (resp. mismatching, papegaaien, leading en sorting by self) die ervoor zorgt dat je al snel het contact met de ander verliest.

Oogbewegingen volgen
Een bekende NLP-methode, die ook gebruikt wordt in verhoren, is het volgen van oogbewegingen. Daaraan kun je vaak zien of iemand iets verzint (kijkt naar links) of zich iets herinnert (kijkt naar rechts) en of iemand visueel (kijkt naar boven), auditief (midden) of op gevoel (beneden) reageert. Overigens reageert een klein percentage mensen precies tegenovergesteld, dus helemaal waterdicht is het niet. Andersom werkt het ook: als je omhoog kijkt bij het leren, dan neem je informatie als beelden op, zodat je het makkelijker kunt onthouden. Zo kun je kinderen tijdens een handbalspel bijvoorbeeld rekentafels leren.

Ter afronding leert de groep een prettige herinnering op te roepen met een ‘anker’. Het werkt zoals je ook het beeld van een garage voor je ziet bij het ruiken van motorolie of dat leuke meisje bij het horen van een bepaald liedje. Denk aan een groot geluksmoment, maak het mooier als je wilt en raak vervolgens bewust tien seconden je hand aan. De eerstvolgende keer dat je dat gevoel wilt oproepen, raak je je hand op die plek aan en… voilà. Lukt het niet, dan kun je altijd bellen met Marjan of Daniëlle.

Bernadet Timmer

donderdag 22 augustus 2013

Food for thought


“Nothing focuses your attention as much as facing an execution tomorrow. So having a deadline is good to help accelerate the innovations we need to help solve the challenges we’re facing. You have this tremendous challenge: the Floriade.”

Dr. Wayne Roberts, manager of de Toronto Food Policy Council, gave a masterclass in Almere, the Dutch city hosting the agricultural world exposition in 2022. “Almere is an ideal candidate for city gardening. Promote your own city! You can’t promote it if you don’t love your city.”

What does the Food Policy Council contribute to urban agriculture?
“Food is complex and we need organisations that relate to that complexity. We are a link-tank instead of a think-tank. We’re trying to connect and put all the skills together. Urban agriculture is not competing with farming. In the city, food has a different kind of multifunctionality. It also has a social component. When people see the land as their land, they treat is as their land, they keep it clean.”

How do we get people to see the land as their own?
“Maybe we need a charter that describes what people want with their future. Toronto signed a Food charter. If you’re born in the north, you’ve won the lottery. We have no idea how lucky we are. We need to see how the south deals with food issues. Food is a lever for every level in the city. For transportation, recycling, employment, public health. In Toronto we hand out the Local Food Hero-award every month for going the extra mile to bring local food closer.”

What’s the difference between conventional farming and urban farming?
“You can grow food in the city that has a direct relationship with what you see on your plate. For instance if there’s a direct connection like halal food or specific vegetables. If there’s no direct link, like wheat, you can grow it further away from the city. In a community garden you garden as a group and (not necessarily) share the crops. An allotment garden is much more productive but more of a hobby.”

Can everybody ‘join the club’?
“Food is social capital because it’s bonding (around the family table) and bridging; helping to meet another group. Think of the old and young by generation farming, people with low and high income, and people who are reintroduced in the community, like ex-convicts or psychiatric patients. There’s enough room to grow food: one sixth of every city has flat roofs. Green roofs pay for themselves, because they retain rain that doesn’t disappear in the sewage system. And in the summertime a green roof will cool its surroundings for about 5 degrees. We’re also growing food around schools and share it with the students to teach them about it. And on ‘Seedy Saturday’ people exchange seeds.”

Can’t you just buy local food?
“The difference between North America and Europe is that people don’t have enough money to go to the market. It might happen here too. Why? We have the highest export of food in Canada and North America and there’s an obesity problem because people buy too much fast food, that’s cheaper and contains a lot of fat, sugar and salt. You can’t solve any of these problem of you look at it from just one angle.”

How do you get enough land for urban agricultural projects?
“Vacant space is calling to be used. There is a tradition of guerrilla gardening but it’s difficult to get land in parks. They are set up to escape the city. But there are lots of vacant land and lots of social housing. In Brasil a radical party was elected to run a city; they organised mass meetings and involved people in crowd funding and provided social gardens. If there’s a garden, they get tot know their neighbours and tend to stay longer and take better care of their home and surroundings. There’s also a movement called ‘In My Backyard’. You can make a deal with someone: I’ll take a quarter of what you produce if you do it in my garden. So there’s no limit in land.”

Is there room for animals in the gardens?
“There is room, but people of the Health Department are very careful about growing your own chickens and other animals. The city as a whole is very opposed to livestock, but it’s not illegal. The major issue is cruelty to animals, because people don’t know how to take good care of animals. They need to understand they have a responsibility.”

Why doesn’t everybody grow their own food?
“Half the city lives in apartments. And sometimes there’s pressure from neighbours who want lawns, no vegetables. Consumerism is the dominant ideology. You can basically solve the food problem by getting rid of lawns. There needs to be a cultural revolution. Make food accessible!
In World War Two there was famine. That’s deep in the DNA of Europe, but it’s not part of the North American culture.”

How environmentally sustainable is it?
“The majority (95%) of our groceries will be produced food from supermarkets. They have an enormous impact on farming. They place one order with big producers that puts all the smaller farmers out of business. The supermarket model is not sustainable. We need a main street again, with different local shops. Most of the things that are causing us a problem are subsidised. Most genetically engineered food, like soybeans and wheat, is for producing meat.
We need The Brown Revolution: urban agriculture is a way to use waste. From the water you use to wash to the water you use to water your plants. Compost is a product too. Composting should be done in the city. Transportation is another aspect. The lighter the package, the farther away it came. Recycling is a huge cost and we’re pricing our local producers out of the market.”

What difference can I make?
“There’s things you can influence tomorrow and there’s things you can influence on the long term. The mayor impact was influencing our NGO’s. I wanted them to work together, so that the amount of citizen action was increased. A 100% was in favour of city gardening. Because people do it for free. But it’s such a good idea that you should pay for it.”

Bernadet Timmer

maandag 19 augustus 2013

Thought leadership

 

Een persoon of organisatie met een erkende autoriteit in een bepaald gebied die veel gevraagd en vaak ook beloond wordt, is een thought leader. Dat is net iets anders dan een specialist, goeroe of pionier. Het onderscheid zit hem vooral in de erkenning van de expertise door alle anderen op dat gebied.

Het is een nieuwe term die je de laatste tijd steeds vaker hoort. Nou ja, nieuw: hij werd voor het eerst gebruikt in 1994 door Joel Kurtzman, schrijver van het boek ‘The death of money’ en hoofdredacteur van het magazine ‘Strategy & Business’. Het ging toen vooral over interessante zakelijke ideeën, maar geldt voor vrijwel alle onderwerpen. Iedereen kan een thought leader worden.

In Almere is de gemeente niet voor niets geïnteresseerd in de talenten van mederkers. Ze hebben veel specialisten in huis. En die hebben vaak goede ideeën over hoe bepaalde werkzaamheden, processen, diensten of producten beter kunnen. Sommigen delen die inzichten daadwerkelijk met anderen. Bijvoorbeeld in overleggen of tijdens organisatiebrede kennisdeelsessies. Een enkeling deelt zijn ideeën met de buitenwereld, op vakbijeenkomsten, in gastlessen of via internet of sociale media.

Betekenisvolle inzichten
Op het congres van Logeion, beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals, sprak onder meer Mignon van Halderen van Leading Thoughts. Zij gebruikt als definitie van thought leadership ‘het uitdragen van een nieuwe invalshoek die stakeholders vernieuwend naar relevante thema’s laat kijken met als doel ze betekenisvolle inzichten en oplossingen te bieden voor hun kwesties of problemen.’ “Het is een denkomslag in organisaties. We zijn continu met verandering bezig, de ene keer is de golf groter dan de andere keer. Mobiele communicatie, internet, milieubewustzijn: er is veel veranderd. Thought leaders omarmen die veranderingen en moedigen die ook aan door hun ideeën. Ze laten je anders nadenken, zetten je op een ander spoor, buiten bestaande kaders. Hun invalshoek is nieuw.”

Als organisatie profileert de gemeente Almere zich als pionier. Ze wil graag voorloper zijn als het gaat om duurzaamheid, sociale media en het gebruik van innovatieve technologie in het openbare leven. Maar daarmee is ze nog geen thought leader; ze volgt het goede voorbeeld van William McDonough (Cradle to Cradle), Martijn Aslander (Lifehacking) en Steve Lewis (PlanIT). Van Halderen haalde haar inspiratie uit The language of leaders van Kevin Murray.

Ruimte voor ontwikkeling
Kun je thought leaders kweken? Bijvoorbeeld met meer ruimte en tijd voor ontwikkeling en experiment? Of moet er juist een scheutje weerstand of een snufje planning bij, omdat sommige ideeën het best groeien tegen de verdrukking in of met de juiste begeleiding? We besteden in elk aandacht aan de randvoorwaarden ruimte, tijd en geld voor opleiding, flexibel werken, projectgroepen en het delen van kennis. Het juiste klimaat is echter nog geen garantie voor het tot bloei komen van initiatieven.

Volgens Van Halderen vind je thought leaders ‘op het snijvlak van behoeften en verwachtingen van stakeholders, acties van concurrenten en het imago en de identiteit van de organisatie. Het idee mag echter niet te ver afstaan van dat wat mensen al kennen. “Het gaat om het vinden van de balans tussen de werkelijkheid en de ideale situatie.” De kern is: thought leadership inspireert. Het kan antwoord geven op bestaande vragen, maar ook op vragen waarvan we niet wisten dat ze bestonden. Dat kan Almere ook helpen bij het vormen en versterken van nieuwe samenwerkingsverbanden. Dan wordt de gemeente misschien wel thought leader in partnerschap…

Bernadet Timmer

maandag 5 augustus 2013

Wie is de baas over de taal?



Zelfs over deze titel zijn taalkundigen het niet eens. Sommigen menen dat ‘wie’ eigenlijk ‘wat’ moet zijn, omdat niet een persoon, maar een instantie zorgt voor regels en wetten. Ook van ‘bazen’ willen we in Nederland niets weten. Moet ‘over’ niet ‘van’ zijn? En wat bedoelen we eigenlijk met ‘de taal’?

Genoeg stof tot nadenken dus, tijdens het publiekssymposium ‘Wie is de baas over de taal?’, op 15 juni georganiseerd door het Taalcentrum van de Universiteit van Leiden. Want wie maakt die regels eigenlijk, waar wij ons bij het schrijven in het Nederlands aan moeten houden? En wat gebeurt er als je je niet aan die regels houdt?
Litouwen heeft daarvoor de taalpolitie. Gebruik je daar niet de standaardtaal in de krant, een tijdschrift of in advertenties, dan krijg je een boete. Dat bestaat in Nederland niet; niemand gaan aan de ‘taalschandpaal’. Sterker nog: de meeste regels over de Nederlandse taal zijn in geen enkel officieel document vastgelegd. Over spelling zijn wel duidelijke afspraken gemaakt in het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie (1980), over grammatica niet.

De taalgemeenschap
Vlaming Geert Joris is algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Die geeft advies over het Nederlands taalgebruik, in de hoop dat schrijvers, leerkrachten en media het overnemen en zo een voorbeeld zijn voor grote groepen mensen. Wat Joris betreft is de taalgemeenschap dan ook de baas van de taal. Met boegbeelden als Johan Cruyff, Van Kooten en De Bie en bevolkingsgroepen die andere woorden en taalconstructies gebruiken en veel navolging krijgen. “De taal ontwikkelt zich onder invloed van allerlei groepen. Het is een beschreven normsysteem, waar je je eigen invulling aan kunt geven.”

De overheid
Wetenschappers proberen samen met uitgeverijen het Nederlands te standaardiseren in woordenboeken en voor de taal- en spraaktechnologie. Ook overheid en onderwijs zitten bovenop de taalontwikkeling, want voor het leren en toetsen van taal is een standaard nodig. In Frankrijk schrijf de overheid zelfs Franse termen voor. Moeten wij ook ten strijde trekken tegen de ‘verengelsing’ van het Nederlands? Joris: “Daar is in Nederland waarschijnlijk geen maatschappelijk draagvlak voor. Er is wel behoefte aan houvast, met name in het onderwijs.” Om snel en eenvormig te kunnen (leren) schrijven en lezen is regelgeving nodig, zoals die voor spelling. “Dat kunnen we niet aan ‘het volk’ of de commercie overlaten.” De officiële spelling zal overigens de komende tijd niet veranderen: “Daar zit niemand op te wachten. We zetten het pas weer op de agenda als er behoefte aan is.”  

Je imago
Jan Renkema is hoogleraar Tekstkwaliteit aan de Universiteit van Tilburg en auteur van de Schrijfwijzer. Volgens hem moet de vraag zijn: ‘wat stuurt mijn taalgebruik?’ Een antwoord heeft hij ook: “mijn gewenste imago”. Zo gebruikt de NS het woord ‘vertraging’ niet meer, maar heeft het over een trein die ‘aankomt over vijf minuten’. Het gewenste imago stuurt je taalgebruik in een specifieke omgeving. De Taalunie of het Genootschap Onze Taal kan wel iets over ons taalgebruik zeggen. Zeker als er spraakverwarring is. Want als iedereen erover gaat, gaat niemand erover.

Onze normen
“Als we geen personen of instanties kunnen aanwijzen, moeten het normen of conventies zijn die de taal aansturen. Overheid en onderwijs beschrijven de norm, zij zijn daarover niet de baas. Het is descriptie, geen prescriptie; beschrijven, niet voorschrijven. Je hebt de vrijheid om op jouw manier je boodschap over te dragen. Als de descriptieve en prescriptieve kant niet de ruimte krijgen, dan gaat er iets kapot in de taal.” Hoe regelen wij gewoonten? Als ze nut hebben, worden ze vanzelf geaccepteerd. Je bent in overtreding als je je daar niet aan houdt. Alle regels die organisch zijn ontstaan, ontstaan zoals een kring ontstaat rond een straatartiest: omdat we zo allemaal het beste zicht en de ruimte hebben. De meeste taalgebruikers zijn tevreden met de regels die we hebben. Het gezag van een woordenboek is dus zo groot als het gezag dat eraan toegekend wordt. “Je vraagt alleen ‘wie heeft het hier voor het zeggen?’ als jou iets niet zint, als je iets niet aanstaat. Als je kinderen een snoepje geeft als ze ‘de juiste’ woorden gebruiken, dan ben je de baas van de snoeptrommel, niet van de taal.”

De Renaissance
Volgens Joop van der Horst, verbonden aan de Universiteit van Leuven en auteur van onder meer ‘Het einde van de standaardtaal’ zijn taalveranderingen deel van cultuurveranderingen. Onze ideeën over taal stammen uit de late Middeleeuwen en de vroege Renaissance. Die cultuur begon in 1860 af te lopen en was in 1970 ten einde. We kregen meer en grotere woordenboeken, een strengere, vaste spelling en de nadruk op zichtbare taal, plus het idee dat taal bestaat uit meerdere talen, niet alleen uit Latijn. Een soort verkaveling dus. “Onze taalcultuur is een algemeen Europees verschijnsel. Het verdwijnen van onze taalcultuur ook. Dat komt onder meer door de komst van de computer. Kinderen schrijven steeds minder goed, want schrijven met de hand doen ze nauwelijks meer, alleen nog in het onderwijs.”

Het hart
Classicus, toneel- en romanschrijver, dichter en columnist Ilja Leonard Pfeiffer vindt de ophef rond het Koningslied ‘een uiterst leerzame casestudy’. “Alle Nederlanders mochten bijdragen. Het resultaat was verbluffend.” Er kwam een storm van protest, vooral over de erbarmelijke kwaliteit van de tekst. Toen John Ewbank het lied terug wilde trekken, kwam er een tegenactie: die taalfouten waren mooi, want het was een lied van het volk. De taal kwam ‘recht uit het hart’ en Van den Ende vond het ‘een rete-commercieel lied’. “Dat het taalfouten zijn, weerspreekt niemand. Het tegenargument is, dat de taalfouten niet erg zijn, omdat ze een keurmerk zijn van authenticiteit.”

De groep
Maar ‘taal is van ons allemaal’ slaat volgens hem nergens op. “Alsof het Nederlands een pannenkoekenhuisje langs een fietsroute is en de Schrijfwijzer een wegwijzer. Taal is een levend wezen dat traag, maar onontkoombaar verandert door het gebruik ervan. Het is geen linguïstische, maar een sociaal gemotiveerde kwestie. Je praat zoals de groep waar je bij wilt horen: het ‘sociolect’. Daarmee onderscheiden we ons nadrukkelijk van andere groepen waar we ons niet mee willen associëren. We hebben taalonderwijs ingesteld om goed Nederlands te leren, maar mensen ontwikkelen zelf wel taal.” We maken wel afspraken, maar die zijn niet consequent. Schrijfwijzers geven op zijn best de richting aan.

Dichters
Pfeiffer besluit: “‘Goed Nederlands’ bestaat niet. De overgrote meerderheid praat zoals ze danst: ongeïnteresseerd, met de handen in de zakken tegen elkaar opbotsen zonder enig besef van elegantie. Onze taal gaat uiteindelijk over esthetiek. We moeten het aan professionals overlaten om te bepalen wat goed Nederlands is; de dichters. Iets wat mooi is, is goed.”

Het Engels
Hoogleraar Engels aan het Leiden University Centre for Linguistics, Ingrid Tieken, ziet het Engels in Nederland van een vreemde taal naar een tweede taal verschuiven. De vermenging van het Engels met het Nederlands is geen gebalanceerde mix op alle niveaus. Er zijn ook niet veel Nederlandse woorden in het Engels terechtgekomen. Maar wij gebruiken wel veel Engelse leenwoorden, bedenken er zelf een paar en taalpuristen protesteren ertegen. Toch valt bijna niemand meer over het gebruik van Engelse termen in het Nederlands. Nederlanders spreken veel vreemde talen, maar overschatten over het algemeen hun kennis van het Engels. Crystal (2006) noemde het gebruik van het Engels door Nederlanders ‘Dunglish’. In Engelse scholen verdween in de jaren ’70 het grammaticaonderwijs. “Mensen werden onzeker over hun taalgebruik en kregen behoefte aan leiding. De vraag naar en het aantal taalhandleidingen nam enorm toe. Mensen willen een eigen stijlgids, een taalbewaker.”  

De Republiek
Jeroen Wiedenhof is universitair docent Chinese taalwetenschap aan het Instituut voor regiostudies en taalwetenschap. “Chinees is het eerste standaardschrift ter wereld. In het boek over de grammatica van het Mandarijn is de boodschap: gebruik de taal van het moederland correct. Strijd voor zuivere en gezonde taal.” Tot in de twintigste eeuw werden teksten overgeschreven en uit het hoofd geleerd. De symbolen van het klassieke Chinees die Chinezen tot 1920 moesten leren, werden echter verder niet gebruikt in het sociaal verkeer en door de meesten niet eens meer begrepen. De Republiek China (vanaf 1912) wilde kinderen spreektaal leren schrijven. De keus viel op het Pekinees, maar toen kwam de Burgeroorlog ertussen. In 1949 maakte Volksrepubliek China een grootschalig programma voor alfabetisering en vereenvoudiging van het schrift. Rusland had toen gesimplificeerd Chinees ‘op de plank’ liggen voor de Aziatische bevolkingsgroepen in Siberië. Met dit ‘Pinjin’, een transcriptie of fonetische vertaling van de symbolen in letters, werd het Mandarijn in China verspreid.  

Welvaart
Maar taal is niet alleen schrift en de pen als symbool voor taal of (hand)schrift is ook aan het verdwijnen. Chinese docenten klagen over het handschrift van hun leerlingen. Nog niet alle karakters zijn beschikbaar op de computer omdat elk karakter een eigen code heeft, maar dat kan snel veranderen. China kent steeds meer regionale dialecten. “Waar mensen meer met elkaar praten, wordt de taal eenvormiger. Misschien heeft dat te maken met de toegenomen welvaart en de (daardoor) afgenomen macht van de overheid.”

Conclusie
De baas van de taal is niet zonder meer aanwijsbaar. Een standaardtaal kan echter niet bestaan zonder iets of iemand die de taal reguleert. Het lijkt echter op een jury die prijzen uitreikt; een zeer arbitraire aangelegenheid. Maar in onze turbulente omgeving moet taal wel veranderen. Het is een biologisch systeem; er is geen goed en kwaad, vooral symbiose. Toch wordt niet gevraagd wat iedereen ervan vindt. Want zodra je een grotere groep mensen bijeen hebt, gaan ook machtsfactoren een rol spelen. Deelnemers conformeren zich vrijwillig aan een sociale norm. Kritische denkers zetten zich af tegen die norm. Zij zijn de taal de baas.

Bernadet Timmer