dinsdag 15 december 2015

Gemeente zoekt duurzame investeerders





Gemeente zoekt duurzame investeerders


Almere wil een energieneutrale stad worden met een gezonde, ouder wordende populatie. Omdat we ook de huizen in het oudste deel van de stad, Almere Haven, moeten renoveren, is dit een uitstekende businesscase voor een duurzaam fonds.
Het probleem is dat we de renovatie financieren met toekomstige besparingen. Maar de olieprijs en de rente zijn laag. Hoe maken we hier op z’n minst een budgetneutraal project van? En hoe krijgen we onze partners geïnteresseerd?


Eugenio Leanza, werkzaam voor de Europese Investeringsbank, is hoofd van de ‘Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas Task Force’ (JESSICA). Die creëert ‘transformatieve’ fondsen voor duurzame investeringen. Leanza bezocht Almere op 10 december en adviseerde een groep gemeenteambtenaren, TNO-specialisten, provincieadviseurs, een woningbouwcorporatie en wethouder René Peeters. De ideeën gaan we eerst gebruiken voor de renovatie van Almere Haven.


Stadscentrum versus buitengebied
Europese steden zijn niet langer werkplaatsen, omdat ze de productie naar lagelonenlanden hebben verplaatst. De hoeveelheid verhandelbare goederen, de rol van de politiek en de centrale banken is verkleind en de rol van financiële dienstverlening en consumptie vergroot. Onze groeiende schuldenlast helpt ons daarbij niet. Leanza: “Sinds 2007 zien we dingen die we daarvoor nog nooit gezien hebben. De crisis was eerst gekoppeld aan stedelijke problemen met banken en huisvesting. Die gaven waarde aan grond. De waarde van het goed was altijd groter dan de risico’s. Dat is nu niet meer het geval.”


De autoriteiten verlaagden de rente en probeerden de kosten van arbeid terug te dringen. Effect: de stadscentra kregen meer geld en het buitengebied minder. “De private sector heeft geen geld om de leningen terug te betalen. De bankensector financiert de belangrijke innovaties niet; ze hebben zelfs te lijden onder financiële en technologische innovaties. We hebben nieuwe manieren nodig om hiernaar te kijken; een plek waar we onze kennis kunnen centraliseren en een plan om deze transformatie te beheren. We moeten vraag creëren; bijvoorbeeld met een duurzaam ‘revolverend’ fonds, om het te versnellen.”

Duurzame investeringen

De afgelopen jaren heeft het Europees Parlement om langetermijninvesteringen gevraagd. De (subsidie)bedragen daarvoor kunnen oplopen tot 70 miljoen euro, tegen zeer lage kosten per hoofd van de bevolking. 30% van deze investeringen wordt gedaan door durfinvesteerders in zeer innovatieve projecten. In 2006 begon het EIB met stedelijke fondsen. Deelnemende landen en regio’s konden revolverende fondsen creëren met Europees geld. JESSICA deed een aantal experimenten en creëerde 45 fondsen.

Leanza werkt aan investeringen in landelijke gebieden en ziet kansen voor Almere: “Mensen verlaten de drukke stedelijke knooppunten, waardoor de schulden toenemen. Jullie hebben je land gewonnen uit zee; vruchtbaar land, met veel ruimte en goedkope arbeidskrachten.” Hij vindt dat we stedelijke investeringen nodig hebben om de ‘quasi-publieke’ sector te helpen. “Dit gaat niet over geld uitgeven. Dit gaat over hoe je je investeringen terug kan laten vloeien naar je stad. We moeten de toestroom van natuurlijk, menselijk, financieel, technisch en ruimtelijk kapitaal direct managen. Het nationale niveau kantelt steeds meer ten gunste van het regionale en zelfs lokale niveau. Er is een groeiende vraag uit de gemeenschap, waar we nu niet aan kunnen voldoen.”


Stedelijk beheer
Zo wordt de vraag naar ruimte en (nieuwe) woningen compleet anders. En dat is ook van invloed op onze werkzaamheden, onze beroepen. Wat hebben we daar tot nu toe mee gedaan? Leanza: “De overheid is verlamd, ze weet niet wat ze moet doen. We moeten onze productiviteit niet meten op basis van de input, maar op het resultaat van onze voorraad menselijk, technologisch en ruimtelijk kapitaal. Als je de beheerkosten van de stad zo laag mogelijk houdt, heb je geld om je voorraadmanagement te integreren in de stad.” Kortom: “We moeten leren hoe we dit kunnen beheren. De stad moet de vrijheid krijgen om actie te ondernemen om het systeem weer aan de praat te krijgen. Het idee is dat het fonds de arbeidsmarkt veerkracht geeft zonder bureaucratische grenzen zoals functionaliteitseisen of grondprijzen. Een goede beheerder heeft oog voor werk en grondprijzen en zorgt voor de relatie met de private sector.”


De basis van onze infrastructuurplannen is de behoefte van anderen. De bevolking vergrijst, dus denk aan levensloopbestendige woningen, met domotica, sensoren en energiezuinige technologie. Leanza: “Als je op de goede manier investeert, creëer je niet veel schulden. Probeer de menselijke verdiensten te verhogen en de beheerkosten te verlagen. Zorg ervoor dat de opbrengsten in je eigen economie terugvloeien. De private sector kan geen parallelle munteenheid financieren, maar we hebben een duurzame geldstroom nodig die mensen niet in een matras kunnen stoppen of wegsluizen naar het buitenland. Een circulaire economie moet op maat gemaakt worden voor de lokale economie. Jullie moeten een manier vinden om het kapitaal hier te houden.”


Businesscase: Almere Haven
Terug naar Almere Haven: welke partijen hebben belang bij deze businesscase? Wie zitten er in de kopgroep? Pas als je de gewenste resultaten en het ‘what’s in it for me’ helder hebt, kun je de markt opgaan en er partijen bij betrekken. Zoals woningbouwcorporaties, het gemeentebestuur, projectontwikkelaars, inwoners, energiebedrijven, zorginstellingen, ondernemers en verzekeringsbedrijven. En wellicht private bedrijven, zoals een duurzame bank (Triodos of ASN). Houd er wel rekening mee dat onze plannen kunnen botsen met nationale wetten en regels. Wijzigingen op dat gebied kosten heel veel tijd.


Branding
Lossen we hiermee problemen op of verkopen we ideeën? Dat hangt ervan af met wie je praat. “Het belangrijkste is dat we allemaal gedreven zijn om het investeringsplan te steunen”, zegt Leanza. “Jullie moeten geloven in wat je doet. Communicatie en branding is heel belangrijk. Jullie zien jezelf nog niet als een ander werkgebied dan Amsterdam. ‘Betaalbare woningen voor Amsterdammers’ doet geen eer aan jullie volledige potentieel. Als je werkelijk waarde wilt toevoegen, gebruik dan bijvoorbeeld de Floriade. Anders blijf je altijd het kleine broertje. Zorg dat je zelf werkgelegenheid creëert. Als je investeringen wilt aantrekken, heb je een eigen identiteit nodig. Later kun je ook Flevoland en de Metropoolregio erbij betrekken.”


We moeten dus beter in beeld krijgen hoe we onszelf internationaal presenteren. “Het is geen probleem kapitaal aan te trekken; het probleem is het ontwikkelen van een strategie om investeerders aan te trekken.” Met een circulaire economie kunnen we dit ook bereiken; niet veel steden hebben die. “Je hebt een publiek/semi-privaat fonds nodig waar je op kunt bouwen. We moeten veel meer kennis vergaren van de ‘ondeelbare’ economie. Kennisinstituten zoals TNO en universiteiten kunnen ons helpen het idee te verkopen en problemen op te lossen. Denk aan open source technieken: watermanagement, innovatieve landbouw, energieneutraal bouwen, afval ‘upcyclen’. Dat kun je hier ontwikkelen.”
Bernadet Timmer



maandag 16 november 2015

Een gezonde stad is een groene stad



“In Almere heb je wel veel parken, maar niet veel belevingsgroen in de wijken. Veel mensen stappen in de auto en rijden er langs op weg naar werk, school of familie. We weten nog niet precies hoe de beste verdeling moet zijn. We denken dat een combinatie van belevingsgroen in de wijken en uitnodigende parken in de omgeving het beste is, waarbij ook activiteiten georganiseerd worden.”

Dinand Ekkel is lector Groene en vitale stad aan de CAH. Tijdens zijn opleiding als toegepast etholoog aan de Universiteit van Wageningen onderzocht hij hoe je het gedrag van dieren in gevangenschap kunt interpreteren. “Hoe groter het verschil tussen hoe we dieren houden en zijn oorspronkelijke biotoop, hoe groter de (gedrags)problemen van het dier.” Die kennis past hij nu toe op de ‘intensieve menshouderij’ in de steden.

De verwachting is dat 80% van de bevolking in grote stedelijke gebieden zal wonen in 2050. Ekkel wil weten hoe het gedrag van mensen in zo’n omgeving zal zijn en hoe we gedragsproblemen (preventief) kunnen aanpakken. Tijdens de Studium Generale van de Nieuwe Bibliotheek
op 29 oktober (georganiseerd door Windesheim Flevoland, CAH Vilentum Almere en de nieuwe bibliotheek) spraken hij en industrieel tuinontwerper Anke Wijnja van Bureau Fonkel over groen en gezondheid. Beiden werken aan een natuurlijke omgeving waarin de (stads)mens kan floreren.

Herstellend vermogen

Een aantal problemen is terug te voeren op onze biologie, aldus Ekkel. In de Westerse wereld wordt de gezondheid er niet beter op door roken, vet eten en weinig bewegen. “De levensduur stijgt, maar we krijgen eerder chronische ziektes door onze levensstijl. Ons gewicht neemt toe, waardoor we meer risico lopen op diabetes en hart- en vaatziekten.”

In 1984 bestudeerde Robert Ulrich de relatie tussen de groene leefomgeving, gezondheid en ons herstellend vermogen. Mensen die in het ziekenhuis lagen en uitzicht hadden op een groene omgeving herstelden sneller en hadden minder pijn en minder medicijnen nodig. Ulrich verklaarde dat effect met ‘biofilie’: mensen houden van een groene omgeving. Dat zou zowel evolutionair (de savanne als natuurlijke habitat) als mentaal bepaald zijn: groen eist geen aandacht of zelfdiscipline op, daarom kun je herstellen van vermoeidheid en stress.

Is groen in de stad dus gezond? Zowel Jolanda Maas uit Rotterdam, Kuo uit Chicago als Takano uit Tokio bogen zich over die vraag. Maas deed een ‘vitamine G’-studie en zag een sterke relatie tussen de (grote) mate van astma/COPD, depressie en diabetes en de (kleine) hoeveelheid groen in en om de leefomgeving van de doelgroep. Van den Berg en anderen onderzochten de effecten van spelen in het groen; dat nodigt veel meer uit tot creativiteit dan speeltoestellen.

Uitnodigend groen
Hoe kan het dan dat Almere de groenste stad van Nederland is, terwijl de inwoners gemiddeld minder gezond zijn dan in vergelijkbare steden? Almeerders zijn niet positief over hun gezondheid, noch over het groen in hun omgeving. Ze voelen zich vaak eenzaam en zijn minder fit dan de gemiddelde Nederlander. Dat blijkt uit onderzoek van het Kenniscentrum Groene en Vitale Stad. Bovendien heeft Almere de meeste kinderen met (ernstig) overgewicht. Volgens Ekkel is het is wel een groene stad, maar is het geen uitnodigend groen. “Voldoende groen lost het probleem van eenzaamheid of obesitas niet op. Het gaat om de combinatie van groen en activiteiten. Nodigt het groen uit om er activiteiten te organiseren of er aan deel te nemen? Daar waar de gemeente de gezondheid van mensen wil bevorderen, gaat het in negen van de tien gevallen om projectmatige, georganiseerde sportactiviteiten. Het gaat mij om mensen uitnodigen om zelf activiteiten in het groen te ontplooien.”

Dat is waar Anke Wijnja van Bureau Fonkel aan werkt. Zij ontwerpt speelplekken voor kinderen en ontmoetingsplekken voor ouderen. Na haar studie Industrieel ontwerpen aan de TU Delft leerde ze ontwerpen voor mensen. “Het belangrijkste is dat je welkom bent. Dat kun je deels doen door inrichting. Bijvoorbeeld door bankjes te plaatsen op de route.”
In de jaren ’90 kwam slechts 10% van de mensen met dementie in een zorginstelling buiten; een half uur per jaar. In Amerika en Engeland werd toen geëxperimenteerd met ‘healing gardens’. Vanaf 2001 past Wijnja de ideeën in Nederland toe. Ze keek naar de ergonomie van ouderen (slechter zicht, moeilijker ter been) en omgevingspsychologie; wat hebben ze precies, wat weten en kunnen ze nog? “Ook mensen met dementie kunnen vaak meer dan we denken.”

Zintuigelijke prikkels

Hoe ziet een ‘dementievriendelijke tuin’ eruit? “Het moeten tuinen zijn waar mensen zelfstandig in mogen, zodat er geen verzorgers nodig zijn voor de begeleiding.” In plaats van het gebruikelijke grasveld met (slecht begaanbaar) pad ontwerpt ze tuinen met bloemen en bankjes, klein en beschermd. Hier kunnen de ouderen wandelen, zitten, voelen, ruiken en plukken. “Mijn uitgangspunt is dat de tuin hun belangrijkste contact is met de buitenwereld. Ze kunnen lekker in de tuin verblijven op een groot terras of op individuele, rustige plekken. Er zijn veel zintuigelijke prikkels: elk seizoen is er iets anders te horen, voelen, ruiken en proeven.” Naast planten zijn er ook dieren, zoals vlinders en vogels. En herkenbare elementen zoals oude boerengereedschappen, een bietenmachine of melkbussen.

Ook paden zijn heel belangrijk. “Een ommetje lopen, bewegen, helpt dementie te remmen.” Wijnja ontwierp een struinroute, waterelementen en een doe-tuin; een tuinwerkplek met verhoogde bakken waar ze onder begeleiding planten zaaien, verzorgen en oogsten, met bessenstruiken, groente, fruitboompjes en kruiden. De nieuwste ontwikkeling is een bewegingstuin, met speeltoestellen voor ouderen. “Het nadeel is dat de meeste toestellen alleen onder begeleiding gebruikt kunnen worden.”

Sociale beweging

Het sociale is een heel belangrijk element van een tuin. Bewegingselementen kunnen helpen. Zo kun je in groepen of met kinderen samen bewegen en spelen. “Mensen gaan sneller op bezoek als er zo’n buitenruimte is. Dit kan ook met scholen en buurtbewoners. De hoeveelheid actie is onder meer afhankelijk van de begeleiding, het weer, de bezoekers en (georganiseerde) activiteiten in de tuin.” Overigens kun je binnen vergelijkbare effecten bereiken met een aquarium of een serre, als je vanwege kou, wind of regen niet naar buiten kunt.

Moeten we het leven buiten de stad stimuleren om mensen het groen in te krijgen? Ekkel: “Ik denk dat het een onbegonnen missie is om de trek naar de stad tegen te gaan. Want het idee is ‘in de stad, daar gebeurt het’. In de steden moet het wel makkelijk(er) zijn om snel in contact te komen met groen, al dan niet gecombineerd met activiteiten. Almeerders hebben (nog) geen plekken in Almere waar ze van nature samen heengaan om te recreëren. In Almere was het groen er eerder dan de stad en de meeste inwoners zijn nog niet geworteld.”

Je kunt mensen wel stimuleren meer naar buiten te gaan. Anke: “Zorg voor gebieden met een plezierige kleinschaligheid, met een menselijke maat. Het is een verschil of je alleen maar kijkgroen hebt of dat je er echt ín kunt zijn. Er werd altijd veel gewerkt met een beperkt plantenbestand, waardoor alle wijken er uniform uitzien. Als je wilt zorgen voor eigenheid en herkenbaarheid van een wijk of buurt, kun je daar beter mee differentiëren. Dat draagt ook bij aan de sociale cohesie en stimuleert mensen er zelf mee aan de slag te gaan.”

Bernadet Timmer

zaterdag 31 oktober 2015

“Nederland krijgt veel te weinig Chinese investeringen”


“Nederland krijgt veel te weinig Chinese investeringen”

Als China stampt, trilt de wereld. Zijn de ontwikkelingen in dit grote land iets om te vrezen of om te omarmen? Drie ‘Chinakenners’ bogen zich over het fenomeen in de Nieuwe Bibliotheek in Almere Stad tijdens het Kenniscafé op 22 oktober: Henk Vaandrager, lector China Economics, Brechtje Spreeuwers, sinologe en stedenbouwkundige MLA+ Rotterdam en Frank Pieke,
hoogleraar Moderne China Studies aan de Universiteit Leiden.

“Elke keer als ik over China praat, moet ik eerst de vooroordelen en angsten wegnemen. Waarom zijn we zo bang voor China en zien we het als één organisme dat ons bedreigt?”, vraagt Pieke zich af. Volgens hem is dat omdat China voor ons gevoel heel ver weg ligt en alles er ‘anders’ is. In de 17de en 18de eeuw was het een ‘eeuwige beschaving’, getuige de luxe kwaliteitsgoederen (zijde, keramiek, meubels) met een exotisch tintje. In de 19de eeuw zagen we het als een arm land, dat gered kon worden door het christelijke Westen. In de 20ste eeuw werd het het ‘gele gevaar’ waartegen we ons moesten wapenen. “En nu vinden we China zowel een bedreiging als een sterk land dat je wel moet bewonderen om zijn snelle ontwikkeling.”

Volgens Vaandrager biedt China een heel duaal beeld: “Het laat een enorme economische groei zien, maar ze zijn nog een opkomende markt op de aandelenbeurs.” De grote aandelen gaan vooral via de beurs van Hongkong; de deelnemende bedrijven zijn bekend. In Shanghai en Shenzhen gaat het meer om lokale handel en zijn de bedrijven minder transparant. “Chinezen kopen wel buitenlandse bedrijven, maar dat zijn er maar een paar. Hun economische groeitempo heeft veel meer impact op onze economie dan hun aankopen.”

Investeringen

Pieke vult aan: “Er is niet één grote strategie van China om de wereld over te nemen. Ik denk juist dat we in Nederland veel te weinig Chinese investeringen krijgen. Chinezen kopen liever een Duits of een Amerikaans bedrijf. Hun investeringen in grondstofproducerende landen zijn nog veel hoger.” Spreeuwers kan dat bevestigen: zij deed onderzoek naar Chinese invloeden op Afrikaanse steden. “China investeert heel veel in Afrika. Zo is er een ‘Beijing Road’ in Nairobi. Ze bouwen ook appartementen met kleine kamers, terwijl Afrikanen grote kamers gewend zijn. Toch wonen ze graag in de nieuwe huizen, omdat dat voelt als vooruitgang.”

China is heel erg belangrijk voor onze economie, maar wij zijn niet belangrijk voor die van hen. Vaandrager: “Voor China is Nederland een Duitse provincie. Duitsland exporteert veel naar China: er hangen 50.000 arbeidsplaatsen aan vast.” Nederland importeert vooral veel uit China, van telefoons en spijkerbroeken tot speelgoed. “Alles is heel hiërarchisch geregeld en persoonlijke relaties zijn belangrijk”, weet Spreeuwers. Zo vond president Xi JinPing dat er teveel ‘crazy architecture’ gebouwd werd in China, met name door buitenlandse ontwerpers. Daarom huren stedenbouwers nu zowel Westerse als Chinese architecten in. De Westerse voor de kwaliteit en de Chinese voor de regelgeving en contacten.

De onstuimige economische groei mag dan afnemen, toch gaat het nog om ruim 5% groei. Daarmee volgt China in de voetsporen van Japan en Zuid-Korea. “China is nu op tweederde van dat pad”, zegt Vaandrager. “Als het zich zo blijft ontwikkelen, wordt het de grootste economie ter wereld.” Hij zet wel vraagtekens bij het precieze percentage groei: “6,9% wordt gepubliceerd door de Chinese overheid, want ze willen geen sociale onrust. In de markt zijn er echter niet veel mensen die dat geloven.”

Infrastructuur
Zijn ze desondanks een geduchte concurrent van Europa? Vaandrager: “Chinezen zijn goed in het maken van dingen, maar ik vraag me af of je in een samenleving die zo strak georganiseerd wordt innovatief kunt zijn.” China heeft wel het voordeel dat ze enorme sprongen kan maken met mobiele technologie; ze is niet gebonden aan een oude, vaste infrastructuur. Spreeuwers kent daarover een Chinees mopje: “Waarom lezen al die mensen in Europa boeken in de metro? Omdat ze geen wifi kunnen betalen in de tunnels.”

China probeert minder afhankelijk te zijn van export en overheidsinvesteringen. De overheid heeft nu al haar hoop gevestigd op de Chinese consument. De keerzijde is stijgende lonen; negatief voor de export. Vaandrager: “Je verdient nu nog wel iets aan arbeidskosten, maar daar komen de transportkosten bovenop.” Ook de huizenprijzen in de grote steden stijgen, waardoor werknemers wel meer móeten verdienen. “De goede mensen zijn heel duur en we hebben moeite goede mensen te vinden”, beaamt Spreeuwers.

De ‘harde’ kant van de stad is geregeld: de overheid zorgt voor alle benodigde infrastructuur, van riolering tot woningen en wegen. De grote steden groeien snel en hebben miljoenen inwoners. Spreeuwers: “Dat levert niet automatisch de beste kwaliteit op voor de leefomgeving.” Er is veel luchtvervuiling en leegstand. “Veel mensen zien het kopen van een huis als een investering. Maar ze gaan er zelf niet in wonen.” China heeft geen pensioenstelsel; hooguit een paar verzekeringsmaatschappijen die pensioenpakketten aanbieden. “Steeds meer Chinezen willen wat wij ook willen: groene parken, veilige oversteekplaatsen, hofjes, speeltuinen en mooie gevels.”

Medezeggenschap

Gaan ze daarvoor de straat op? Pieke: “Wij vinden dat een kapitalistische economie niet zonder liberale politiek kan; de rijke middenklasse wil alleen belasting betalen als ze ook medezeggenschap krijgt. Maar in China hoeft dat niet samen te gaan. Het is geen liberale meerpartijendemocratie. De middenklasse, maar ook de nieuwe rijken willen een goed, verantwoord bestuur, dat een efficiënte infrastructuur kan leveren. China is niet corrupter dan veel Westerse landen; belangen van bedrijven en arme mensen worden wel degelijk gediend, maar niet op onze democratische wijze.”

De Communistische Partij is dan ook geen politieke partij zoals wij die kennen: het bestaat uit 85 miljoen leden en elk jaar melden zich 20 miljoen mensen aan. De verenigingen, belangenorganisaties en pressiegroepen die er zijn, houden zich vaak niet met beleidsvorming bezig, maar willen specifieke sectorale belangen dienen. Zoals behoud van landbouwgrond. Pieke: “De Communistische Partij heeft nu zelf een ‘consultatieve democratie’ ingesteld om feedback te krijgen. Je hebt een nationaal volkscongres, de wetgevende macht die indirect gekozen is. Haar wetten worden door het parlement bekrachtigd. Een geleide democratie dus. De Communistische Partij zegt allang niet meer dat ongelijkheid slecht is. Ze noemt het een ‘socialistische markteconomie’, geen kapitalisme.”

Er zijn negen partijen in China: de Communistische Partij en acht democratische partijen, die verenigd zijn in één organisatie: het Verenigd Front, geleid door de Communistische Partij. “Dus politiek-bestuurlijk kun je niets bereiken zonder de Communistische Partij. Als je wat groter wordt als ondernemer kun je niet om de politieke bescherming van die partij heen”, zegt Pieke. Over de invloed van het bezoek van de koning kan hij kort zijn: “Het maakt geen bal uit wat je zegt over mensenrechten, omdat het geen enkel verschil maakt voor hoe China ermee omgaat. Het is meer voor ons dan voor de mensen waar we over praten. We moeten aanvaarden dat in andere landen andere manieren zijn om een land te besturen.”

Stabiliteit

Toch vindt Pieke dit “een van de meest efficiënte en flexibele bestuurssystemen die ik ken”. “Ze hoeven zich niet waar te maken als politicus, want ze hoeven niet verkozen te worden. Dat kan ook betekenen dat er autoritair en hardhandig wordt opgetreden. Er lijkt de laatste jaren steeds meer een obsessie te bestaan voor de handhaving van de sociale stabiliteit, die bedreigd wordt door opstandige Oeigoeren, corrupte ambtenaren en stakende boeren. Hoe strenger ze zijn, hoe meer bedreigingen van de stabiliteit.” Internationaal is handel de stabiliserende factor, waarbij bevriende landen door China zo nu en dan beloond worden met leasepanda’s om de band te verstevigen. Vaandrager: “Het maakt de wereld veiliger dat Amerika een grote afzetmarkt is van China; ze zijn totaal van elkaar afhankelijk.”

Bernadet Timmer

maandag 26 oktober 2015

De mensheid versus de Nederlandse staat


Almere wil in 2022 energieneutraal zijn. Wat als ze dat niet haalt? Vandaag een verhaal over het recht op een schoon milieu. Met 900 mede-eisers behaalde Urgenda op 24 juni 2015 een overwinning op de Nederlandse staat met de Klimaatzaak: 25% CO2 reduceren in 2020, ten opzichte van 1990. Nu gaat de staat in beroep; wat doet directeur Urgenda Marjan Minnesma? Tijdens het Festival der Vooruitgang van De Correspondent in Felix Meritis sprak zij over nut en noodzaak.

Minnesma begint met de urgentie. “We lopen gevaar, de overheid moet haar burgers beschermen tegen de gevaren van klimaatverandering. We kunnen eigenlijk niet meer dan 1,5 ºC structurele temperatuurstijging accepteren, maar 2 ºC wordt als norm gehanteerd. Ook als we nu onmiddellijk met de CO2-uitstoot stoppen, duurt het nog zeker honderd jaar voor er een daling voelbaar is. Hoe langer we wachten, hoe langer het duurt. Als we zo doorgaan, kost het ons volgens het Stern-rapport meer dan 20% van het wereld-BNP. Ook de Rekenkamer heeft de gevolgen berekend; het kost ons ongeveer 1 miljard per jaar voor dijkenbouw en –versterking vanaf 2020. Terwijl we het moeten hebben over het dichtdraaien van de kraan.”

De oprichter van het Potsdam Institute for Climate Impact Research, Snellnhuber, zei: “Het verschil tussen 2 en 4 ºC opwarming is human civilisation”. Minnesma: “Van die 2 ºC zitten we gemiddeld al op 0,9. We hebben nu al een drie keer zo zware regenval, extreme stormen en droogte. 50% van de CO2 wordt opgenomen door de oceanen, die daardoor verzuren. Dit heeft grote effecten op het leven in de zee. Op een gegeven moment gaan we door grenzen heen die we niet meer terug kunnen draaien.”

“Je merkt maar weinig politieke urgentie”

Deze ecologische kanteling vertaalt zich ook in sociaal-maatschappelijke en economische veranderingen: “Er zal schaarste optreden van bepaalde producten, zoals koffie en cacao. Op waterschaarste volgt voedselschaarste en oorlog. Je krijgt steeds meer onrust door mensen die niet meer in hun eigen bestaan kunnen voorzien en wegtrekken. De chaos in de wereld bereikt ons ook. De gevolgen zie je nu al ontstaan op een aantal plekken, en toch merk je maar weinig politieke urgentie. Ik vind dat de media en de politici te terughoudend zijn.”

Adaptive optimism

Minnesma meent dat we leiden aan ‘adaptive optimism’: we denken dat we altijd wel een oplossing vinden. “Ik denk ook dat we heel veel kunnen doen, maar de essentie is snelheid. Het moet in twintig jaar. Dat komt niet alleen van de techniek; iedereen moet zijn schouders eronder zetten. Wat kunnen we doen met z’n allen? Het kan als je het wilt: we hebben het geld, de kennis en het personeel.” Ze schat in dat we hiervoor 1,5% van het BNP moeten investeren, “met z’n allen, niet alleen de overheid”.

Wat kunnen we doen om in 2020 die 25% te halen? “Er zijn ontzettend veel mogelijkheden die nu nog niet besproken zijn. Bijvoorbeeld door mest meteen om te zetten in biogas, de kolencentrales te sluiten en duurzame bronnen beter te benutten. Tweederde tot viervijfde van de fossiele brandstoffen moet in de grond blijven zitten als we onder de 2 ºC klimaatstijging willen blijven.” Ze ziet ook kansen in de beleggingswereld: “Langzaam trekken steeds meer bedrijven zich terug uit de fossiele brandstoffen. De bal begint te rollen.”

Onrechtmatige daad

Power to the people?
“Je kunt niet binnen twintig jaar om als de overheid niet meewerkt. We zijn eerst met een dialoog begonnen, maar de Nederlandse staat wilde niet vooroplopen. We hebben met 900 mensen de rechtszaak gevoerd, voor ons en voor de volgende generatie. Iedereen zei: ‘dat gaan ze nooit winnen’. Maar dit is gewoon civiel recht. Het is een onrechtmatige daad: niet handelen levert gevaarzetting op. 195 landen en de wetenschap zijn het hierover eens. Dat geldt voor geen enkel ander dossier. Er is grote kans op deze gevaarzetting, nog deze eeuw. De staat heeft een zorgplicht, maar het is een open norm. In dit geval heeft de staat zelf geaccepteerd dat 25 tot 40% CO2-reductie in 2020 nodig is. Zolang de rechtszaak voortduurt, moet de staat werken aan die 25%. Dus wij gaan die rechtszaak héél lang maken… Waarom ik dit doe? Ik weet dat het moet, en ik weet dat het kan.”

Omdat er meer nodig is dan tweetjes en likes, gaat Minnesma met medestanders van 1 tot en met 29 november naar Parijs lopen, waar de Klimaattop wordt gehouden (zie
www.TheClimateMiles.nl). Meelopen mag.

Bernadet Timmer

zaterdag 10 oktober 2015

De mythe van de markt




De mythe van de markt


In 2008, het jaar van de financiële crisis, lagen de financiële markten op de knieën om gered te worden door de overheid. Nu zijn de markten terug en krijgen we meningen. Politieke meningen. Wat bedoelen we nu eigenlijk als we het over markten hebben?


De arbeidsmarkt, de woningmarkt of de relatiemarkt: de markt is de kern, het hart van het economische verhaal. Tegelijk kunnen we ons er nauwelijks iets bij voorstellen. Koen Haegens, redacteur van de Groene Amsterdammer en schrijver van ‘De grootste show op aarde – De mythe van de Markt’, ging in op deze vraag tijdens het Festival der Vooruitgang van De Correspondent in het Amsterdamse Felix Meritis.


De beelden
Haegens: “Het is een marktparodie, de zorgmarkt is een klucht. Binnenkort mogen we ons weer door talloze pagina’s polisvoorwaarden van oligopolisten worstelen. Artsen moeten de rol van ondernemers vervullen. Er zijn 30.000 product-zorgcombinaties beschreven, die nu zijn vervangen door 4.400 DOT-producten; ‘DDC’s Op weg naar Transparantie’.” De beelden helpen niet. Je ziet vaak cijfers, beurshallen, grote computers in zwaarbewaakte datacenters, beurshandelaren in strakke pakken, bakken vol geld. Tijdens de crisisjaren zag je steeds vaker foto’s van mannen – bankmedewerkers? – met hun handen voor hun gezicht.


Welke rol speelt en speelde de markt? Drie dooddoeners:


  • Vrije markten zijn efficiënter.
    De zelfregulerende markt is in het echt nog nooit gerealiseerd. Een souk komt nog het meest in de buurt; hopeloos inefficiënt, mensen zijn veel te veel tijd en geld kwijt om het juiste en goede te vinden. Markten hebben betutteling nodig. Hoe efficiënter een markt, hoe meer bureaucratie.
  • Een markt is nooit helemaal vrij van verstoringen.
    Verstoringen zijn invloeden van buitenaf. De markt heeft die elementen van binnenuit.
  • Markten draaien om macht.
    In de zorg is het meer marktje spelen. En toch biedt dat hoop. Want huisartsen legden zich daar niet bij neer. Zij wilden uit de mededingingswet, zodat ze weer afspraken mochten maken en samenwerken. Het loont dus om de marktmythe door te prikken.


Bureaucratisme
Is marktdenken in bepaalde sectoren niet achterhaald? “We zijn wel over het absolute hoogtepunt van het marktdenken heen, maar we hebben nog te weinig oog voor de alternatieven: overheid, onderhandelen, democratie en zelfs bevelen.
Bijna 45% van onze tijd besteden we aan de vrijwillige zorgeconomie: we helpen om niet, doen vrijwilligerswerk, zorgen voor ons huishouden, verrichten mantelzorg. Waarom willen wij dan een markt creëren? “Het is een soort alternatief voor de adel, een nieuwe orde. Je hoeft het niet te hebben over ethiek, over de juiste prijs. Voorstanders van de markt zijn tegen de bureaucratie. Maar er is een verschil tussen bureaucratie (afspraken) en bureaucratisme (formulieren, lijstjes, uitwassen).”
Bernadet Timmer



vrijdag 12 juni 2015

Empathie in het mobiele tijdperk


Alle communicatieprofessionals hebben het erover: de netwerksamenleving, ‘being real’ (geloofwaardig, authentiek), ‘real time’ (interactie, anticiperen, data) en de menselijke maat (persoonlijk, kleinschalig, overzichtelijk, dichtbij, open). Tijdens het nationale vakcongres voor communicatieprofessionals C-DAY 15 op 11 juni liggen de voorbeelden van de vier communicatietrends van 2015-2016 voor het opscheppen.

Voor de 500 deelnemers aan het congres moet dit een feest der herkenning zijn, want de genoemde waarden passen naadloos bij digitale en sociale communicatie. Hoewel: “We leven in een online digitale sociale mediawereld, maar de ultieme en krachtigste vorm van communicatie is toch het gesprek. Echte aandacht blijft het belangrijkste. Vaak gaat het om aandacht vragen, maar echt communiceren is aandacht geven”, memoreert voorzitter Logeion Ron van der Jagt.

Hoofdredacteur NOS Nieuws Marcel Gelauff voelt wel de hete adem van de veranderingen in de nek: “We laten ons inmiddels allemaal regeren door de wetten van de smartphone. Alles is tegenwoordig een conflict, nooit meer een discussie. Er is een voortdurende roep om snelle maatregelen, om aftreden. De gebruikelijke kanalen zijn echt niet meer genoeg.” Dat blijkt uit ‘onderzoek na onderzoek’, zoals de ‘Stand van de journalistiek in 2025’ van het Fonds voor de Journalistiek. “De journalistiek zoals wij die kennen bestaat niet meer in 2025.”

Real time
Hij zoekt naar de positie van de journalist in een open, democratische samenleving en waarschuwt de communicatieprofessionals: “Je denkt misschien dat je in control bent door in de schoenen van de journalist te gaan staan, maar het tegenovergestelde is het geval. Natuurlijk, op journalisten is er ook wel wat aan te merken: we typeren het liefst de superlatieven, op elke wens van elk individu moet een antwoord komen en wel nu. Krijgen we Amerikaanse toestanden? Wat betekent dit voor professionele communicatie? We zijn geen partners. Maar in dit tijdperk van disruptive innovation zijn wij oud en onze oplossingen verouderd.”

Een helder toekomstbeeld heeft hij niet, wel vier scenario’s, waarin de wereld kleiner of juist groter wordt, start ups of juist grote multinationals de media beheersen en we privacy of juist verregaande personalisering zullen aanhangen. Wat het ook wordt: “Beeld en beeldvorming zijn nu dominanter dan ooit. De digitale explosie die we meemaken, vraagt dat je het anders doet dan vroeger. Probeer sociale media niet krampachtig te beheersen, maar leer je medewerkers ermee om te gaan. Geef snel en adequaat antwoorden, faciliteer en controleer, spreek journalisten aan op hun fouten. Wees transparant en neem journalisten mee de organisatie in.” Hij heeft nog een wens: “Ik denk dat het tijd wordt voor ‘constructive communication’, gericht op het positieve, niet op het negatieve. Die collega’s in een organisatie de ruimte geeft. Die trots is op hele waarheden en halve waarheden verafschuwt.” En lukt dat niet: “Frustratie is de beste bron voor een goed journalistiek verhaal.”

Netwerksamenleving
De communicatietrends beperken zich overigens niet tot ons land. Al meer dan 510 miljoen Aziaten hebben een account op social media, zoals op WeChat, de Chinese variant van Twitter en Facebook. Alice Hu, ‘MSLgroup deputy Asia’ verwijst naar de mogelijkheden die we nu hebben uit de film ‘Back to the Future’: “De toekomst is nooit zoals we die bedacht hebben. De toekomst is er al. Het is alleen niet gelijk verdeeld.” Zo kun je met het in Azië populaire WeChat afspraken maken, betalen, chatten, nieuws volgen en (op een paar plekken) zelfs de temperatuur in je hotelkamer regelen. “Mobiele apparaten staan centraal, pc’s niet meer. China is de VS gepasseerd en wordt ’s werelds grootste smartphonemarkt. 80% van de mensen in Azië heeft een mobiel apparaat.”

Kortom: “We zijn in het mobiele tijdperk. We moeten techneuten zijn als communicatieprofessionals en moeten de beste content maken.” Wat Hu betreft maakt dit deel uit van een ‘blended lifestyle’: alles is gebundeld (in één app) en gemixt; er is nauwelijks een scheiding tussen werk en privé. “Je kunt er altijd voor kiezen het niet te gebruiken, maar in China gebruikt bijna iedereen het.”

Being real
Ivar Nijhuis, projectdirecteur van het MH17-team, richt de communicatie volledig in op de nabestaanden. De prioriteiten van het kabinet zijn: het terugbrengen van de lichamen en bezittingen, onderzoek van de toedracht van de ramp en strafrechtelijk onderzoek naar de daders. Op dit moment zijn twee inzittenden nog niet geïdentificeerd en moeten er nog 30.000 teruggevonden items verdeeld worden. Zijn prioriteit is een antwoord op de vraag: wat betekent dit voor de nabestaanden? Kunnen we iets melden, en hoe zien zij dit dan?

Er is een gesloten site voor de nabestaanden en familierechercheurs staan met ze in persoonlijk contact, bereiden hen voor via een sms’je, een telefoontje of gaan even langs. Zelf belt hij ook regelmatig met de rechercheurs en denkt mee over de beantwoording van pers- en Kamervragen. “Het wordt vaak een enorm politiek gepuzzel met woorden.” Mensen zijn te trainen op het brengen van een boodschap, zegt Nijhuis, “maar mensen zijn vooral zichzelf en dat moeten ze ook blijven, maar een uitglijder is nooit ver weg. Marcel Gelauff onderschat de invloed van de communicatieprofessionals soms. Journalisten, beschouw communicatieprofessionals niet als je vijand, en andersom ook niet. Je hebt elkaar nodig in het communicatievak.”

Ook naar de nabestaanden is hij omzichtig op zoek naar de juiste woorden, terwijl een van hen zei: “Zeg gewoon wat je denkt, want wij hebben het slechtste nieuws allang gekregen”. Zijn advies: “Je moet crisiscommunicatie niet te snel afschalen. De crisisorganisatie wordt ontbonden en wat je in gezamenlijkheid hebt opgebouwd, ben je kwijt. Het is belangrijk om dat overeind te houden, al kom je wat minder frequent bij elkaar. Het gaat erom dat we het met z’n allen goed doen, niet alleen als organisatie. Het is de nabestaanden worst of het ministerie, Slachtofferhulp of een andere instantie het doet, ze willen dat de Nederlandse overheid het goed doet. Crisiscommunicatie is informatie verstrekken, schade beperken en betekenis en duiding geven. Dat laatste is in heel grote mate empathie. Het belangrijkste spanningsveld op dit moment is de tijd.”  

Menselijke maat
Pim Mol, directeur Corporate Affairs Rabobank, stond net na het Liborschandaal in de rij bij de supermarkt, waarop de winkelier hem aansprak met ‘Hé boef’ en aan zijn klanten verduidelijkte: ‘hij werkt bij de Rabo’. Kort daarop kreeg hij een verzoek van zijn directie: “Jij bent het gezicht van Rabo, sta nu anderen bij om dat te zijn. Kun jij voor ons de klant weer terugbrengen in de communicatie?” Hij begon met vragen stellen: waar is dit nu begonnen, wat is er gebeurd, hoe kan dit? “We zijn begonnen als een coöperatie, in Nederland, bij mensen in de buurt. Toen werden we (via Jochem de Bruijn) superboeren met een triple-A. Maar was dat omdat wij het beter deden dan anderen, of omdat anderen in de problemen zaten? We zagen wel barstjes komen: bestuursperikelen, de wielerploeg en toen, op 29 oktober 2013: Libor. Als je een witte raaf bent en er gebeurt iets, val je veel harder dan de anderen. Alle clichés over vertrouwen zijn waar.”

De volgende vraag was: hoe kunnen we het wantrouwen terugbuigen naar vertrouwen? “De eerste stap: alle interne controles weer rechtzetten. De tweede: een cultuurbeweging starten waarbij je elkaar aanspreekt, dingen vraagt en zegt. De derde: governance, besturing van de coöperatie, de dialoog opzoeken met alle filialen. En de vierde: een nieuwe bestuursvoorzitter (Wiebe Draijer). De ramen open, naar buiten en kijken naar de context waarin we opereren: economische groei, wet- en regelgeving, innovatie en maatschappelijke druk.”

Alle communicatie moest passen bij een van de vier thema’s: volledige klantfocus, ijzersterke bank, bezielde coöperatie en medewerkers in hun kracht zetten. “Onze missie is een substantiële bijdrage leveren aan het welzijn van mensen en de welvaart in Nederland. En een bijdrage leveren aan het wereldvoedselvraagstuk. Dat doen we met ‘een aandeel in elkaar’. Door stakeholders te informeren en naar ze te luisteren. Door te kijken naar de sociale relevantie: hoe belangrijk is het voor onze klanten?” De resultaten willen ze meten aan de menselijke maat: hoeveel mensen hebben we aan een woning geholpen, hoeveel starters hebben we geholpen een onderneming te beginnen, hoeveel bedrijven hebben we geholpen bij een fusie? “Geen stropdas en de klant als begin, niet als eindpunt. Verbinding maken en vragen stellen: wat zijn uw behoeften?”

Bernadet Timmer


Meer weten? Op 7 september is er een vervolgbijeenkomst van Logeion over de communicatietrends.

dinsdag 19 mei 2015

De duistere kanten van het management


“Dit is een pleidooi voor het gevoel in het management. De emotionele kant van het management is verwaarloosd terrein. Het gevoel speelt een veel grotere rol dan menigeen lief is.”

‘Als verstand en gevoel bij elkaar komen, ontstaat wijsheid’ heet de lezing van Dr. Adriaan Rengelink. Op 18 mei laat hij de deelnemers aan het Almeers Leiderschaps Traject (ALT), onze toekomstige managers, ‘leren door relativeren’. Rengelink is psychoanalyticus en boardroom consultant en is gespecialiseerd in onderzoek naar en begeleiding bij disfunctionele managementprocessen. Hij was onder meer geneesheer-directeur van psychiatrische ziekenhuizen, zoals de Van Mesdagkliniek.
“De ratio is hooguit een PR-functie van het gevoel. Het is meer een verklaring voor je handelen achteraf. Managen werkt hetzelfde. De belangrijkste beslissingen die je neemt in je leven zijn emotioneel; 90% van onze ratio wordt bepaald door onze emoties. Management heeft vooral te maken met omgaan met relaties en toegankelijkheid.”

En liefde? “Het grootste stuk van wat liefde genoemd wordt, berust op illusies. Verliefdheid is een kortdurende psychose, nooit langer dan zes weken. Het is gebaseerd op projecties van onbaatzuchtigheid. Je stopt het beeld, dat je vaak al tussen je tweede en zesde hebt gecreëerd, van iemand waarvan je houdt in je rugzak.” Ter geruststelling: “Een ontroerende ontmoeting kun je dagelijks vernieuwen. Daarmee ontkom je aan de sleur. Succesvolle stellen zijn blij elkaar te zien, maar vinden het ook prima zonder elkaar.”

Alle gemengde gevoelens die je kunt hebben voor anderen, spelen zich af binnen de ‘bandbreedte van de ambivalentie’: onze grote emotionele capaciteit, zowel positief als negatief. “Waar je last van hebt, zijn de gevoelens die je wegstopt. Wees je daarvan bewust. Leer kijken naar wat je niet ziet en luisteren naar wat je niet hoort in contact met anderen.”

Zelfkennis
Het draait dus om het managen van je relaties, met als doel toegankelijkheid, ook van jezelf. En daarmee het verkrijgen van zelfkennis. In zijn werk zoomt Rengelink in op disfunctionele en irrationele processen. “De aanname is dat managers gezond zijn. Dat klopt ook, voor 80%. 10% is sensitief en intelligent. En 10% is overgevoelig, irrationeel, geblokkeerd.” Dat uit zich bijvoorbeeld in depressies of conflictmijdend gedrag.
“Meestal heeft dat disfunctioneren te maken met een gebrekkige kennis van het zelf. Ze denken dat ze een gelukkige jeugd gehad hebben, maar ze hebben overlevingsstrategieën ontwikkeld en hebben de neiging die nogal stupide en continu te herhalen.” Daarom begint Rengelink bij de begeleiding van managers altijd bij het begin: “Mensenkinderen worden geboren als buideldieren, een geitenleren zak met impulsen. Pas als een kind acht maanden is, krijgt het een idee dat er nog iets anders buiten zichzelf bestaat. Tot twee jaar kunnen we zelf eigenlijk nog niks. Leven en leren begint bij één persoon: je moeder. Daarna breidt dat uit met je vader. Die driehoeksrelatie herhaalt zich in de puberteit, waarbij je gaat experimenteren hoe je met een ander om kunt gaan. In groepen gebeurt hetzelfde. Eerst is er het wij-gevoel en de snuffelfase en dan pas ontstaat de dialoog.”
Monsterverbond
Je begint elke ontmoeting dus met een gevoelsmatige schatting, vanuit ervaring en intuïtie. Het zelf is een compilatie van dingen: van ik mag er zijn en ik ben welkom tot schuld en schaamte. Je definieert je bestaan nader in het zelf: “Mensen zonder zelfgevoel hebben depressies. Zelfgevoel krijg je van een gul gunnende moeder. Sensitief intelligente kinderen maken zich zorgen bij een moeder die op minder dan 70% functioneert. Als ze niet spontaan blij is, dan ga je haar blij maken. Dat kind helpt de moeder aan een beter zelfgevoel, zodat het zichzelf ook beter kan voelen. Dat heet een monsterverbond, want in feite managet het kind de moeder. Daar zit een prijs aan, want hij moet de duistere kanten van zijn karakter wegstoppen.”

In zijn praktijk hoort hij vaak ‘Je moest eens weten’ van CEO’s die hun hele leven bang zijn dat ze door de mand vallen. “Een neurose gaat ongeveer veertig jaar mee. Mensen in een midlifecrisis zijn ‘op zoek naar zichzelf’ en gaan zich realiseren wat voor prijskaartje eraan hangt.” Bij trainingen voor managers kijkt hij naar paniekbestendigheid, haattolerantie en het vermogen om alleen te zijn. Ook ouders moeten angstbestendiger zijn dan hun kinderen en mogen nooit hun angst op hun kinderen overbrengen. Bij haattolerantie moet je ertegen kunnen als iemand zegt dat hij een hekel aan je heeft. En het vermogen om alleen te zijn is het uitgangspunt voor je positie. Anders ben je chantabel voor verlatingsangst. “Aan de top zitten mensen die de eenzaamheid aankunnen, die het spel kunnen spelen. Anders overleef je het niet. Het is een jungle.”

Narcismemanagement
Een organisatie is als een zandloper: onderaan wordt je afgerekend op je ik-functies (wat je kent en kunt, je schuldgevoel) en hogerop op je zelf (wie je bent, je schaamte). “Hoe hoger je komt in de organisatie, hoe meer narcisten je tegenkomt. Het zelf is geen constante factor. Het kan afwisselend positief of negatief zijn en het kan groeien. Zelfrelativering is daarbij een heel belangrijk veiligheidsmechanisme. Je hebt goede vrienden nodig die je feedback geven, je af en toe weer op je plaats zetten. Werk aan je ‘zelf’; zorg voor een goed zelfgevoel, saneer de illusies en ga iets van je ouders vinden, anders ga je erop lijken.”

Voor de organisatie is het van belang dat het zelf van de manager goed overeind blijft. De managers daaronder spelen het spel van het monsterverbond: geen fouten maken, gezichtsverlies van je baas voorkomen. Het is een ‘society van mutual admiration’ en er heerst een schaamtecultuur. “Carrière maak je door het narcisme van je baas te managen. Het zelfgevoel is een draaggolf waar je je hele leven mee door moet. Het is geen constante; de uitwassen zijn verschrikkelijk, depressies liggen op de loer. Dat is onze beschaving: wij snellen geen koppen, maar flikkeren er gewoon iemand uit. We plegen geen zelfmoord, maar raken gedemotiveerd.”

Matriarchaat en patriarchaat
Rengelink constateert vaak een ‘enorm achterstallig emotioneel onderhoud’. “Tussen je vierde en zesde jaar krijgt je emotionele ontwikkeling zijn beslag. Moeders zijn vaak heilig, vaders sociaal gehandicapt. Moeder is Sinterklaas, vader hooguit hulpbisschop. Moeders wil is wet, zij zorgt voor het grenzen stellen en liefde geven, het is een matriarchaat. De leiderschapsstijl van het matriarchaat is macht. Het draait om afhankelijkheid, corruptie (door machtsverschil), terreur, de positie van favoriet, diskwalificatie als sanctie, een overheersend gevoel van schaamte, plichten en gunsten en een uitnodiging tot slachtofferschap.

Het patriarchaat is een leiderschapsstijl die berust op kracht, autonomie, integriteit, geweld,  concurrentie, de positie van kroonprins(es), straf als sanctie, een overheersend gevoel van schuld, rechten en een uitnodiging tot daderschap. “Veel organisaties die zich patriarchaal presenteren, zijn matriarchaal, net als de maffia. Een staforganisatie is vrijwel altijd matriarchaal. Een lijnorganisatie vrijwel altijd patriarchaal; daar komen de vorsten vandaan. Ik heb nog nooit meegemaakt dat een favoriet vorst(in) werd, want een favoriet heeft concessies gedaan, verbonden gesloten en (on)gevraagd advies gegeven. Als vorst moet je dus wel uit twee vaatjes kunnen tappen en beide leiderschapsstijlen tot je beschikking hebben.”

Patriarchale organisaties zijn vooral te vinden in de sport. “Patriarchale leiders in gemengde of matriarchale organisaties ervaren vaak weerstand. Je moet vitaal en intelligent zijn, afscheid kunnen nemen en autonoom worden. Het gaat niet om rechten, maar dat je tot je recht komt. Gebruik geen argumenten uit de ene stijl in de andere; die komen niet aan. Dat heeft niets te maken met ‘the war of the sexes’: dat is mijn oorlog niet.” Hij geeft een tip om achter je managementstijl te komen: “Ga niet naar huis voor je drie mensen een complimentje hebt gegeven. Vriendelijkheid is voor iemand die grossiert in macht een concessie en voor iemand die handelt vanuit zijn kracht eenvoudig scheppen uit zijn overvloed.”

Bernadet Timmer

woensdag 29 april 2015

De staat van de stad


De wereldpopulatie groeit naar 9,3 miljard mensen in 2050, volgens onderzoekers. Nu leeft 50% in de steden, straks is dat 70 tot 80%. “We hebben 230 megasteden met meer dan een miljoen inwoners. De complexiteit neemt toe, ook economisch, ecologisch en sociaal. Als dat nu al zo’n impact heeft door het overschrijden van biofysische grenzen als klimaat, CO2, stress, verzuring, voedsel, water en energie, dan rijst de vraag: hoe gaan we dat straks aanpakken?”

Arie Voorburg is een van de sprekers tijdens het Kenniscafé in de nieuwe bibliotheek in Almere op 24 april. Thema: De Stad. Als senior adviseur bij ingenieursbureau Arcadis kijkt hij hoe steden zich ontwikkelen om ze naar de volgende eeuw te kunnen leiden. De stad vindt hij een fascinerend systeem: “Ecologie, dynamiek, historie, het werkt allemaal samen. Hoe verhoudt zo’n artificieel systeem zich tot het natuurlijke systeem waar het zich in bevindt?”

Geopolitieke spanningen
De voedselproductie in 2050 moet bijna 70% stijgen om iedereen te kunnen voeden. En dan moet dat voedsel nog naar de stad. Volgens Voorburg zijn we nu al “één graanoogst van een humanitaire ramp verwijderd”. De urbanisatie, grondstofproblematiek en sociaaleconomische dynamiek leveren grote geopolitieke spanningen op: “Het onderscheid tussen degenen die in armoede leven en degenen die het wel redden wordt steeds groter. De technologisering van de maatschappij veroorzaakt het verdwijnen van de middenklasse en de sociaaleconomische explosiviteit tussen groepen begint schrijnend te worden. De steden zijn er niet klaar voor om dit op te vangen. Ze zijn zich nog niet bewust van de exponentiële groei van de problemen.”

Herstructurering stedenbouw

Een oplossing is de integratie van nano (zeer kleine deeltjes), info (data), bio (natuur) en cogno (kennis). Dat biedt kansen voor transities op verschillende terreinen, zoals stedenbouw, economie, opleidingen en technologie. Voor de volgens Voorburg broodnodige vernieuwing van stedenbouwkundige architectuur kijkt hij naar biomimicry: “Kijk hoe ecologische systemen zich aanpassen, zoals de temperatuurregeling in termietenheuvels. Bouw casco’s die snel aanpasbaar zijn. Dat is geen proces van vandaag op morgen, maar van herstructurering.”

Economische renaissance

We hebben ook een economische renaissance nodig: “We hebben nu een lineaire economie; we verbruiken steeds meer grondstoffen. We moeten naar een circulaire economie, met ketenrelaties en upcycling van materialen, cleantech, biobrandstoffen. Nederlandse steden concurreren elkaar kapot, maar ze kunnen zich beter profileren met een niche: airport, brainport, seaport, energie, innovatie, etc.” Daar hoort ook de transitie van talent voor innovatie bij. Voorburg: “We hebben 19de-eeuws onderwijs in een 20ste-eeuwse economie in een 21ste-eeuwse samenleving. Zodra kinderen de basisschool verlaten, zijn ze veel minder creatief. Dat moet anders. We moeten schakelen, creativiteit stimuleren.”

Intelligente systemen

De technologische ontwikkelingen gaan ontzettend snel. “We zitten al in de vierde industriële revolutie. We zijn bezig met metabolische materialen; die zijn zelfherstellend en zelfreinigend en hebben het vermogen zichzelf te veranderen. Intelligente systemen voegen kennis toe; smart technology in woningen leren je gedrag kennen; het systeem weet hoe laat je opstaat, naar je werk gaat, etc. Lifelikesystemen kunnen zelf hun functies regelen.”
Het grootste probleem is volgens Voorburg institutioneel; organisaties die niet met elkaar communiceren. “We moeten beseffen dat de veranderingen sneller gaan dan we denken en een sprong maken. Studenten beter opleiden, af van de oude ego’s die nu de scepter zwaaien. Er is geld genoeg, maar we moeten het op slimmere manieren ontsluiten. Als mensen bij voorbaat al uitgesloten zijn van die hogere economie, zijn ze verloren. We moeten denken in preventie, investeringen en maatschappelijk rendement. Dat levert miljoenen op.”

De stad als natuurgebied

Jelle Reumer houdt zich bezig met stadsecologie. Hij is directeur van het Natuurhistorisch museum in Rotterdam, bijzonder hoogleraar Vertebratenpaleontologie (fossiele gewervelde dieren en hun ontwikkeling) en auteur van ‘Wildpark Rotterdam’. “Wij hebben de stad als natuurgebied ontdekt. Als paleontoloog zie ik de stad als een ecosysteem waarin bepaalde soorten kunnen leven. Wat doet de natuur en hoe reageren soorten? Verdringt de stad de natuur of is de stad de natuur? Halsbandparkieten en nijlganzen hebben de kieviten en de kuifleeuweriken verdrongen. Almere heeft de zee verdrongen. Wat is meer waard?”

Evenwicht en interactie

Ook in de stad geldt: ‘survival of the fittest’. “We betreuren het dat bepaalde dieren uitsterven. Is dat nostalgie? Betreuren we ook dat dinosaurussen zijn uitgestorven? Of de mammoeten? De dieren die er zijn, zijn optimaal aangepast aan hun omgeving. Ongeveer 10% van de soorten die door de mens worden geïntroduceerd, kan zich blijvend vestigen. 10% daarvan groeit uit tot een plaag, zoals de muskusrat. Dat lost zich vanzelf weer op in een nieuw ecologisch evenwicht. Je kunt dat versnellen door het vergroenen van de stad, met groene daken, gevels en stadsparken. Dat bevordert de interactie tussen stad, mens en natuur.”

Volgens Reumer hebben we de afname van biodiversiteit al vijf keer meegemaakt in de geologische geschiedenis, waarbij soms tot wel 90% van de soorten uitstierf. “Dat geeft weer andere soorten de kans om zich te ontwikkelen. Op dit moment zitten we in een zesde megadestructie. Het is een natuurlijk fenomeen, maar nu veroorzaakt door een explosieve groei van het aantal mensen op aarde.”

Het nieuwe pionieren

Thijs van der Steeg en Danny Louwerse werken bij de gemeente Almere aan ‘De staat van de stad’. Zij onderzoeken hoe het gaat met mensen, duurzaamheid, woningvoorraden, werkgelegenheid, veiligheid en bereikbaarheid. Dat deden ze met koude statistiek en warme verhalen uit de stad; stadsgesprekken met 120 inwoners en ondernemers in Almere. Een opvallend kenmerk van de stad is de ruimte, zowel fysiek als mentaal. “De tweede generatie Almeerders leeft en denkt anders dan de eerste. Dit is het nieuwe pionieren.”

Netwerklozen

Een ander kenmerk is sociale armoede, de potentieel netwerklozen; als er iets misgaat, hebben ze geen sociaal vangnet. “Dat is een kwetsbaar punt. Het rijk kijkt steeds meer naar de lokale overheid, de kracht van de stad. Doen we daar niet een te groot beroep op? We verwachten dat mensen zelf de regie pakken, voor zichzelf zorgen. Almere maakt deel uit van Metropoolregio Amsterdam, maar de mensen voelen zich veel meer thuis in Midden-Nederland. Ik vind het belangrijk dat we ons bewust zijn van de sociaaleconomische problemen. In onze denkagenda is dat benoemd. Waar moeten we mee aan de gang, zodat dit een fantastische stad blijft?”

Focusgebieden
Inmiddels is er overeenstemming over de ‘focusgebieden’; wijken en buurten waar extra aandacht voor is vanwege diverse sociaaleconomische problemen. “Dat gaan we voortzetten, samen met de woningcorporaties en welzijn. Woonoverlast is ook zo’n item. In het nieuwe Veiligheidsprogramma is dit speciaal opgenomen. Daar zetten we de komend jaren op in.” De focusgebieden zijn niet allemaal hetzelfde. Die vragen om een gedifferentieerde aanpak. Maatwerk. Dat is nu geagendeerd en onderwerp van gesprek in raad en college.

Zelf doen

“Mensen hebben wel de behoefte om meer dingen zelf te doen, met de overheid nog een beetje voor de regie. We zijn als overheid gericht op die 25% van de mensen waar het wat minder mee gaat, maar hoe breng je die 75% van de mensen waar het wel goed mee gaat met hen in verbinding? Scan de agenda’s van de mensen, bouw aan nieuwe netwerken. We zijn bezig met verbinden. Organisaties zijn niet gewend om met elkaar samen te werken. Ze zijn nog bezig met verticaal afrekenen in plaats van horizontaal samenwerken.”

“We hebben altijd het idee van schaalvergroting, aanbesteding. Maar wat betekent het als het onderhoud van het groen in de hele stad overdragen aan de inwoners?” Ze experimenteren nu al met die ontschotting op kleine schaal. Zo hebben ze het budget dat ze nu besteden aan groenonderhoud in de Hoekwierde (Almere Haven) overgedragen aan die wijk. “De bewoners doen het beter dan de gemeente. Het gebied ziet er spik en span uit.”

Bernadet Timmer

donderdag 23 april 2015

Serious Ambtenaar onderzoekt Right to Challenge


Right to Challenge van de gemeente Leeuwarden was een van de 151 opdrachten van Serious Ambtenaar voor het goede doel van Serious Request: Hands off our girls, tegen geweld tegen vrouwen. 1.100 collegas deden mee en haalden met hun opdrachten 755,555,50 euro op. Kunnen inwonersinitiatieven op dezelfde belangstelling rekenen?

Op 20 en 27 maart trein ik naar het noorden voor mijn bijdrage in tijd en kennis aan Serious Ambtenaar. Samen werken aan een vraagstuk dat niet alleen in Leeuwarden, maar in alle gemeenten speelt: hoe kan de gemeente burgerinitiatieven stimuleren en waar nodig verder helpen? Mensen geven steeds vaker zelf vorm aan hun fysieke en sociale leefomgeving. Die ruimte krijgen ze ook in landelijke wetgeving, gemeentelijke regelgeving en middelen, zoals wijkbudgetten. Maar bij 'eigen regie' en 'eigenaarschap' hoort ook meer verantwoordelijkheid.

Right to Challenge, het uit Engeland afkomstige 'recht tot uitdaging', past daarbij. Buurtgebonden (sociale) ondernemers en bewonersgestuurde initiatieven krijgen het recht om lokale voorzieningen en taken van de gemeente over te nemen of te coproduceren, als zij denken dat zij het beter kunnen. Zij mogen dus ook meedoen aan maatschappelijke aanbestedingen van de overheid.

Bestuurlijk kader

De Tweede Kamer neemt deze mogelijkheid serieus en heeft een amendement toegevoegd aan de Wmo, waarin dit recht een Algemene maatregel van bestuur kan worden als gemeenten hier zelf geen invulling aan geven. Het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve Bewoners (LSA) ziet Right to Challenge als één van de buurtrechten waarmee burgers meer zeggenschap over hun directe leefomgeving krijgen. Het verplicht gemeenten om, onder bepaalde voorwaarden, burgers die dat willen de kans te geven een publieke dienst over te nemen. Zij kunnen immers beter inspelen op lokale behoeften en creëren zo ook meer banen in hun eigen buurt.
Utrecht past het al toe, Amsterdam en Rotterdam onderzoeken de mogelijkheden. Het college van Leeuwarden ziet kansen voor Right to Challenge bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het Alliantieakkoord staat de visie: als je vooraf gaat investeren, voorkomt dat individuele, dure (Wmo) voorzieningen. De raad heeft een motie aangenomen om te onderzoeken hoe Right to Challenge vorm kan krijgen op het gebied van welzijn en zorg. Het bestuur staat wel open voor dit idee, maar is ook bang voor puinruimen. Daarom komen opdrachtgevers wethouder Harry van der Molen en CDA-raadslid Gea Dames de resultaten van onze werkgroep persoonlijk halen.
Publieke taken
Right to Challenge past prima in de kanteling die we nu op allerlei gebieden doormaken. Het roept dezelfde vragen op: hoe verhoudt dit werk zich tot betaald werk? Hoe borgen we de kwaliteit en continuïteit? Hoe beoordelen we de maatschappelijke meerwaarde? Interne uitdagingen zijn er ook genoeg: hoe koppelen we de expertise van de ambtenaren aan de expertise van de bewoners? En hoe zorgen we ervoor dat de gemeente meer loslaat?

Gemeentelijke taken genoeg, maar welke lenen zich hiervoor? Bij maatschappelijk aanbesteden gaat het om overdracht van publieke taken, waarvoor de gemeente budget beschikbaar stelt en de eindverantwoordelijkheid houdt. Maar niet elk bewonersinitiatief doet een beroep op Right to Challenge of maatschappelijke aanbesteding. Onderlinge hulp en zorg in buurten en wijken (door coöperaties) is nu nog aanvullend op de zorg die de gemeente organiseert. Denk aan: dagbesteding voor ouderen in buurthuizen, extra zorg aan voormalige AWBZ-cliënten, vervoer, centrale ‘was en strijk’ en mantelzorgondersteuning. Maar ook andere initiatieven in het sociale domein zijn mogelijk, zoals speeltuinen en buurthuizen in zelfbeheer, aanleg en onderhoud van openbaar groen, reparatiewerkplaatsen en sociaal makelaarschap.

Beoordeling initiatieven
Samen met
Martine Diephuis, Remco Liefers, Jurjen van der Weg en Simeon Bruinsma (gemeente Leeuwarden), Tineke de Nooij (gemeente Kampen), Gilbert Sewnandan en Josee Jansen (gemeente Groningen), Johan Berendsen (gemeente Oss), Saskia de Werdt (gemeente Almere), Esther Kooistra (Spir-it ICT voor de Rechtspraak) en Ruben Bakema (procesbegeleider, gemeente Hollands Kroon) buig ik me over één vraag: waar moeten we ‘challenges’ op beoordelen, zodat er veel ruimte is voor creatieve oplossingen en we tegelijk gemeenschapsgeld op een verantwoorde manier kunnen uitgeven?

Het doel van de gemeente is het faciliteren van samenwerking en ruimte geven aan initiatieven op eigen kracht in het sociale domein. Ze wil de leefbaarheid, zelfredzaamheid en het maatschappelijk rendement vergroten door initiatiefnemers uit de wijken een bestendig initiatief te laten nemen, dat transparant, duurzaam en kopieerbaar is in inhoud en vorm. Lokaal maatwerk dus, dat als globaal idee wel is te exporteren. Daar kun je nu al mee beginnen door ‘quick wins’ te prioriteren. Daarnaast kun je, in plaats van één keer per jaar, bij maatschappelijke aanbestedingen elke twee maanden een tender uitschrijven voor nieuwe initiatieven. Inwoners met een concreet plan kunnen het pitchen op locatie, samen aanvullen en binnen een maand starten. Gun voor de rest jezelf als stad om mee te groeien in fasen.
Budget en BurgerKeurmerk
De brainstorms resulteren in 632 post-it’s. Nu moeten we kiezen. Lef, Eigen kracht en BurgerKeurmerk krijgen de meest aandacht. Die werken we uit.
Eigen kracht = de wijk. De wijk moet het willen en erachter staan. Ons voorstel is dat de gemeente een aanjaagbudget levert; indieners en aanbieders krijgen 0,5% van het budget van het Sociaal Domein, in 2016 wordt dat 1% of meer. Lef = regelvrije zones. De gemeente moet risico’s nemen en initiatieven de kans geven te ‘oefenen’ in pilotwijken. Is dit succesvol, dan kan het als apart kavel door en is het voor een aanbesteding makkelijker in te passen.

Ons toetsinstrument is een ‘BurgerKeurmerk’. Inwoners beoordelen zelf de burgerinitiatieven op hun nut en kwaliteit. Dat kan vooraf: is er voldoende draagvlak en zijn er genoeg mensen die zich hiervoor willen inzetten? Dat kan tussentijds: voldoet het initiatief nog aan de wensen, kunnen ze het zonder de gemeente? En dat kan achteraf: wat is er nodig (geld, tijd of kennis) om het initiatief structureel verder te helpen?
Resultaat: volgend jaar wil de gemeente Leeuwarden 1 miljoen euro ter beschikking stellen aan Right-to-Challenge-initiatieven. Op 7 april is dit idee besproken tijdens een congres van het ministerie van VWS, VNG en gemeenten in Nieuwegein. Het Rijk kijkt nu of het BurgerKeurmerk landelijk navolging kan krijgen. Wie volgt?
Bernadet Timmer 

vrijdag 10 april 2015

Arbeid adelt


 
De tijd dat je op je 17de ging werken voor een baas en op je 65ste pas afscheid van hem nam is voorbij. We flexibiliseren, automatiseren en robotiseren. Wat betekent dat voor ons en ons werk?

Bij het Kenniscafé over arbeid bij de nieuwe bibliotheek in Almere op 26 februari waren drie professionals uitgenodigd met een andere kijk op arbeid. Marcel van der Linden is hoogleraar geschiedenis van sociale bewegingen bij de UvA. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van arbeid. Harm van Lieshout is lector Flexicurity bij Kenniscentrum Arbeid (KCA) van de Hanzehogeschool Groningen en richt zich op flexibiliteit en zekerheid. Reijer Pille is directievoorzitter bij Falke & Verbaan en focust op arbeid en zorg.

Precariteit
“Aan het begin van onze jaartelling bestond er al een arbeidsmarkt, met mensen die langs de weg wachtten op een werkgever”, zegt Van der Linden. Precario - tot smeken te geven - was de norm voor mensen die niet zelf bezit hadden. “Langzaam veranderde dat en zijn we gewend geraakt aan vaste arbeid. Nu wordt dat weer afgebouwd, wat leidt tot precariseren: stelselmatig verlies van werkzekerheid. Bovendien is er een verschuiving van zware fysieke arbeid naar mentale werkzaamheden.” Is de mentale belasting groter door precariteit? “Ja, vooral oudere werknemers hebben daar last van. We hebben veel perverse prikkels bedacht voor de arbeidsmarkt, waardoor mensen al na hun 50ste worden afgeschreven. De paradox dat mensen na hun pensionering weer populair worden door vrijwilligerswerk moet anders.”

Flexibilisering
Flexibilisering is al gaande sinds het Akkoord van Wassenaar in de jaren ’80, aldus Van Lieshout. “Omdat we tegen de grenzen van de groei aanliepen, zijn we lonen gaan matigen en gaan flexibiliseren. De vraag is: hoe komen we nu van verzorgings- naar participatiestaat? Het inkomen niet langer centraal stellen, iets minder rechten voor vaste contracten en iets meer voor flexwerkers.” Enter ‘flexicurity’: flexibiliteit en zekerheid voor alle vormen van arbeid, van vast contract tot zzp. Volgens Van Lieshout is dat zowel een behoefte van werknemers als van werkgevers: “Die willen niet iedere dag opnieuw op de markt kijken wie er voor hen kan komen werken.” Pille: “Efficiency heeft zijn prijs. De overheid is doorgeslagen in de marktwerking. Er is veel angst voor baanverlies, wat weer tot veel werkstress leidt.”

Sociale zekerheid
Volgens Pille heeft onze regering de neiging ‘hapsnap’ wetten te maken, maar kunnen we sommige problemen niet oplossen zonder een fundamentele discussie over het totale systeem. Zo klaagt het MKB dat ze teveel financiële risico’s loopt door de nieuwe regels en wetten. “Ze worden activistischer. Het gepolder zit in een impasse. Als de samenleving verandert, moet je je afvragen of je draagvlak nog wel voldoende is. De zzp’ers willen ook meedoen. Denk aan het Broodfonds in plaats van een dure sociale verzekering.”
In de jaren ’90 werden Nederland en Denemarken nog als gidsland beschouwd op het gebied van arbeid en sociale zekerheid, weet Van Lieshout. “Hun model is niet verslechterd, maar het staat wel onder druk, onder meer door de verrechtsing van de samenleving.” Pille: “Op het gebied van arbeidsongeschiktheid krijg je in Denemarken een hogere vergoeding, maar veel minder ontslagbescherming. Werknemers en werkgevers waren het wel met elkaar eens. Ook daar is een grote discussie over de betaalbaarheid en effectiviteit van het systeem. Zij investeren veel in terugkeer naar de arbeidsmarkt, ook via de gemeente, net als bij ons.”

Arbeidsproductiviteit
Welke oplossingen zoeken we? Werk, inkomen of tevredenheid voor iedereen? Van Lieshout: “De overheid heeft het idee opgegeven dat je iedereen tevreden kunt stellen, al streven we wel 100% arbeidsparticipatie na. Het ziet er niet naar uit dat we dat gaan halen.” Van der Linden: “Er zijn wereldwijd veel meer mensen beschikbaar op de arbeidsmarkt, die met elkaar concurreren. Door mensen precair te maken, verliezen ze het vermogen om zich sterk te maken. De arbeidsproductiviteit is op wereldschaal zo gestegen, dat er niet voor iedereen een fulltime baan (meer) is. Misschien moeten we toe naar arbeidstijdverkorting.” Van Lieshout: “Er is wel werk, maar er is gebrek aan betaalde banen. Het is een betalingsprobleem.”

Volgens bezoeker Joost van den Donk zijn we toe aan de volgende uitvinding na geld, arbeid en rechtszekerheid, na communisme, socialisme en kapitalisme. “Het gaat om voedselzekerheid, samenwerken, samen overleven. Het gaat niet om produceren, maar om consumeren. Er zijn drie soorten arbeid: dwangarbeid, vrijwilligerswerk en contractuele arbeid. Hoe komen we tot productie en hoe zorgen we ervoor dat het genoeg blijft?”

Robotisering
Gaan we de trots van ‘ergens bij horen’ niet verliezen? “Uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld schoonmakers weinig beroepstrots hebben”, zegt Van der Linden. Daarom is hij “heel erg voor robotisering”: “Machines kunnen het vervelende en saaie werk overnemen, zodat mensen in bijvoorbeeld de zorg aan de slag kunnen.” Pille: “De robotisering gaat de komende decennia heel veel impact krijgen. Maar mensen willen ook aandacht. En mensen die werken, zijn veel gezonder dan mensen die niet werken.” Van der Linden: “In bepaalde sectoren kunnen dingen sneller en effectiever door robot. Alle dingen waarbij dat niet kan, worden duurder. De bedoeling is dat je meer tijd en geld overhoudt voor menselijk contact.”

Werkgarantie
Van Lieshout: “Een beroep impliceert dat er een loopbaan mogelijk is. Dat geldt niet voor bijvoorbeeld de schoonmaak. Ons systeem is verbazend succesvol geweest, maar nu werkt dat niet meer. De definitie van arbeid is ook veranderd. De overheid kan anticyclisch werk creëren in tijden van recessie, maar dat doen we nu niet meer. Essentieel werk laten terugkomen als verplicht vrijwilligerswerk is niet de oplossing.” Volgens hem vergeten we de groep van kleine ondernemers: “Die heeft weinig om op terug te vallen, maar is onmisbaar voor onze economie. Zij moeten straks gaan betalen voor ziektewet en ontslagbescherming, dat is antiflexibel en strijdig met ons streven: waarom belasten we arbeid als we willen dat mensen meer participeren? Waarom geen werkgarantie in plaats van inkomenszekerheid?” De professionals noemen pilots als werknemerscoöperaties, het buurtzorgmodel, opleidingsverzekeringen  

Wanneer adelt arbeid? Volgens Van der Linden komt de slogan ‘Arbeid adelt’ uit de 19de eeuw. “Hooggeschoolde arbeiders beschouwden zichzelf als adel; zij hadden vaktrots. Hanna Arend had het over het scheppende als trots. We hebben sterke sociale voorwaarden aan arbeidstrots gesteld.” Van Lieshout: “Vroeger was je zzp’er bij gebrek aan beter. Nu gaat dat steeds meer vanuit een luxepositie. De norm is echter nog steeds loonarbeid. Het bedrijf is een bewezen effectieve organisatievorm die nog steeds werkt. Het grootste probleem is dat we niet weten wat de groeiberoepen van de toekomst zijn. We moeten zoeken naar creatievere manieren om beleid te maken en flexibeler op te leiden.” Pille: “Werken is voor heel veel mensen belangrijk. Voor zingeving, gezondheid, bevlogenheid. Mensen willen productief zijn.”
Bernadet Timmer