woensdag 29 april 2015

De staat van de stad


De wereldpopulatie groeit naar 9,3 miljard mensen in 2050, volgens onderzoekers. Nu leeft 50% in de steden, straks is dat 70 tot 80%. “We hebben 230 megasteden met meer dan een miljoen inwoners. De complexiteit neemt toe, ook economisch, ecologisch en sociaal. Als dat nu al zo’n impact heeft door het overschrijden van biofysische grenzen als klimaat, CO2, stress, verzuring, voedsel, water en energie, dan rijst de vraag: hoe gaan we dat straks aanpakken?”

Arie Voorburg is een van de sprekers tijdens het Kenniscafé in de nieuwe bibliotheek in Almere op 24 april. Thema: De Stad. Als senior adviseur bij ingenieursbureau Arcadis kijkt hij hoe steden zich ontwikkelen om ze naar de volgende eeuw te kunnen leiden. De stad vindt hij een fascinerend systeem: “Ecologie, dynamiek, historie, het werkt allemaal samen. Hoe verhoudt zo’n artificieel systeem zich tot het natuurlijke systeem waar het zich in bevindt?”

Geopolitieke spanningen
De voedselproductie in 2050 moet bijna 70% stijgen om iedereen te kunnen voeden. En dan moet dat voedsel nog naar de stad. Volgens Voorburg zijn we nu al “één graanoogst van een humanitaire ramp verwijderd”. De urbanisatie, grondstofproblematiek en sociaaleconomische dynamiek leveren grote geopolitieke spanningen op: “Het onderscheid tussen degenen die in armoede leven en degenen die het wel redden wordt steeds groter. De technologisering van de maatschappij veroorzaakt het verdwijnen van de middenklasse en de sociaaleconomische explosiviteit tussen groepen begint schrijnend te worden. De steden zijn er niet klaar voor om dit op te vangen. Ze zijn zich nog niet bewust van de exponentiële groei van de problemen.”

Herstructurering stedenbouw

Een oplossing is de integratie van nano (zeer kleine deeltjes), info (data), bio (natuur) en cogno (kennis). Dat biedt kansen voor transities op verschillende terreinen, zoals stedenbouw, economie, opleidingen en technologie. Voor de volgens Voorburg broodnodige vernieuwing van stedenbouwkundige architectuur kijkt hij naar biomimicry: “Kijk hoe ecologische systemen zich aanpassen, zoals de temperatuurregeling in termietenheuvels. Bouw casco’s die snel aanpasbaar zijn. Dat is geen proces van vandaag op morgen, maar van herstructurering.”

Economische renaissance

We hebben ook een economische renaissance nodig: “We hebben nu een lineaire economie; we verbruiken steeds meer grondstoffen. We moeten naar een circulaire economie, met ketenrelaties en upcycling van materialen, cleantech, biobrandstoffen. Nederlandse steden concurreren elkaar kapot, maar ze kunnen zich beter profileren met een niche: airport, brainport, seaport, energie, innovatie, etc.” Daar hoort ook de transitie van talent voor innovatie bij. Voorburg: “We hebben 19de-eeuws onderwijs in een 20ste-eeuwse economie in een 21ste-eeuwse samenleving. Zodra kinderen de basisschool verlaten, zijn ze veel minder creatief. Dat moet anders. We moeten schakelen, creativiteit stimuleren.”

Intelligente systemen

De technologische ontwikkelingen gaan ontzettend snel. “We zitten al in de vierde industriële revolutie. We zijn bezig met metabolische materialen; die zijn zelfherstellend en zelfreinigend en hebben het vermogen zichzelf te veranderen. Intelligente systemen voegen kennis toe; smart technology in woningen leren je gedrag kennen; het systeem weet hoe laat je opstaat, naar je werk gaat, etc. Lifelikesystemen kunnen zelf hun functies regelen.”
Het grootste probleem is volgens Voorburg institutioneel; organisaties die niet met elkaar communiceren. “We moeten beseffen dat de veranderingen sneller gaan dan we denken en een sprong maken. Studenten beter opleiden, af van de oude ego’s die nu de scepter zwaaien. Er is geld genoeg, maar we moeten het op slimmere manieren ontsluiten. Als mensen bij voorbaat al uitgesloten zijn van die hogere economie, zijn ze verloren. We moeten denken in preventie, investeringen en maatschappelijk rendement. Dat levert miljoenen op.”

De stad als natuurgebied

Jelle Reumer houdt zich bezig met stadsecologie. Hij is directeur van het Natuurhistorisch museum in Rotterdam, bijzonder hoogleraar Vertebratenpaleontologie (fossiele gewervelde dieren en hun ontwikkeling) en auteur van ‘Wildpark Rotterdam’. “Wij hebben de stad als natuurgebied ontdekt. Als paleontoloog zie ik de stad als een ecosysteem waarin bepaalde soorten kunnen leven. Wat doet de natuur en hoe reageren soorten? Verdringt de stad de natuur of is de stad de natuur? Halsbandparkieten en nijlganzen hebben de kieviten en de kuifleeuweriken verdrongen. Almere heeft de zee verdrongen. Wat is meer waard?”

Evenwicht en interactie

Ook in de stad geldt: ‘survival of the fittest’. “We betreuren het dat bepaalde dieren uitsterven. Is dat nostalgie? Betreuren we ook dat dinosaurussen zijn uitgestorven? Of de mammoeten? De dieren die er zijn, zijn optimaal aangepast aan hun omgeving. Ongeveer 10% van de soorten die door de mens worden geïntroduceerd, kan zich blijvend vestigen. 10% daarvan groeit uit tot een plaag, zoals de muskusrat. Dat lost zich vanzelf weer op in een nieuw ecologisch evenwicht. Je kunt dat versnellen door het vergroenen van de stad, met groene daken, gevels en stadsparken. Dat bevordert de interactie tussen stad, mens en natuur.”

Volgens Reumer hebben we de afname van biodiversiteit al vijf keer meegemaakt in de geologische geschiedenis, waarbij soms tot wel 90% van de soorten uitstierf. “Dat geeft weer andere soorten de kans om zich te ontwikkelen. Op dit moment zitten we in een zesde megadestructie. Het is een natuurlijk fenomeen, maar nu veroorzaakt door een explosieve groei van het aantal mensen op aarde.”

Het nieuwe pionieren

Thijs van der Steeg en Danny Louwerse werken bij de gemeente Almere aan ‘De staat van de stad’. Zij onderzoeken hoe het gaat met mensen, duurzaamheid, woningvoorraden, werkgelegenheid, veiligheid en bereikbaarheid. Dat deden ze met koude statistiek en warme verhalen uit de stad; stadsgesprekken met 120 inwoners en ondernemers in Almere. Een opvallend kenmerk van de stad is de ruimte, zowel fysiek als mentaal. “De tweede generatie Almeerders leeft en denkt anders dan de eerste. Dit is het nieuwe pionieren.”

Netwerklozen

Een ander kenmerk is sociale armoede, de potentieel netwerklozen; als er iets misgaat, hebben ze geen sociaal vangnet. “Dat is een kwetsbaar punt. Het rijk kijkt steeds meer naar de lokale overheid, de kracht van de stad. Doen we daar niet een te groot beroep op? We verwachten dat mensen zelf de regie pakken, voor zichzelf zorgen. Almere maakt deel uit van Metropoolregio Amsterdam, maar de mensen voelen zich veel meer thuis in Midden-Nederland. Ik vind het belangrijk dat we ons bewust zijn van de sociaaleconomische problemen. In onze denkagenda is dat benoemd. Waar moeten we mee aan de gang, zodat dit een fantastische stad blijft?”

Focusgebieden
Inmiddels is er overeenstemming over de ‘focusgebieden’; wijken en buurten waar extra aandacht voor is vanwege diverse sociaaleconomische problemen. “Dat gaan we voortzetten, samen met de woningcorporaties en welzijn. Woonoverlast is ook zo’n item. In het nieuwe Veiligheidsprogramma is dit speciaal opgenomen. Daar zetten we de komend jaren op in.” De focusgebieden zijn niet allemaal hetzelfde. Die vragen om een gedifferentieerde aanpak. Maatwerk. Dat is nu geagendeerd en onderwerp van gesprek in raad en college.

Zelf doen

“Mensen hebben wel de behoefte om meer dingen zelf te doen, met de overheid nog een beetje voor de regie. We zijn als overheid gericht op die 25% van de mensen waar het wat minder mee gaat, maar hoe breng je die 75% van de mensen waar het wel goed mee gaat met hen in verbinding? Scan de agenda’s van de mensen, bouw aan nieuwe netwerken. We zijn bezig met verbinden. Organisaties zijn niet gewend om met elkaar samen te werken. Ze zijn nog bezig met verticaal afrekenen in plaats van horizontaal samenwerken.”

“We hebben altijd het idee van schaalvergroting, aanbesteding. Maar wat betekent het als het onderhoud van het groen in de hele stad overdragen aan de inwoners?” Ze experimenteren nu al met die ontschotting op kleine schaal. Zo hebben ze het budget dat ze nu besteden aan groenonderhoud in de Hoekwierde (Almere Haven) overgedragen aan die wijk. “De bewoners doen het beter dan de gemeente. Het gebied ziet er spik en span uit.”

Bernadet Timmer

donderdag 23 april 2015

Serious Ambtenaar onderzoekt Right to Challenge


Right to Challenge van de gemeente Leeuwarden was een van de 151 opdrachten van Serious Ambtenaar voor het goede doel van Serious Request: Hands off our girls, tegen geweld tegen vrouwen. 1.100 collegas deden mee en haalden met hun opdrachten 755,555,50 euro op. Kunnen inwonersinitiatieven op dezelfde belangstelling rekenen?

Op 20 en 27 maart trein ik naar het noorden voor mijn bijdrage in tijd en kennis aan Serious Ambtenaar. Samen werken aan een vraagstuk dat niet alleen in Leeuwarden, maar in alle gemeenten speelt: hoe kan de gemeente burgerinitiatieven stimuleren en waar nodig verder helpen? Mensen geven steeds vaker zelf vorm aan hun fysieke en sociale leefomgeving. Die ruimte krijgen ze ook in landelijke wetgeving, gemeentelijke regelgeving en middelen, zoals wijkbudgetten. Maar bij 'eigen regie' en 'eigenaarschap' hoort ook meer verantwoordelijkheid.

Right to Challenge, het uit Engeland afkomstige 'recht tot uitdaging', past daarbij. Buurtgebonden (sociale) ondernemers en bewonersgestuurde initiatieven krijgen het recht om lokale voorzieningen en taken van de gemeente over te nemen of te coproduceren, als zij denken dat zij het beter kunnen. Zij mogen dus ook meedoen aan maatschappelijke aanbestedingen van de overheid.

Bestuurlijk kader

De Tweede Kamer neemt deze mogelijkheid serieus en heeft een amendement toegevoegd aan de Wmo, waarin dit recht een Algemene maatregel van bestuur kan worden als gemeenten hier zelf geen invulling aan geven. Het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve Bewoners (LSA) ziet Right to Challenge als één van de buurtrechten waarmee burgers meer zeggenschap over hun directe leefomgeving krijgen. Het verplicht gemeenten om, onder bepaalde voorwaarden, burgers die dat willen de kans te geven een publieke dienst over te nemen. Zij kunnen immers beter inspelen op lokale behoeften en creëren zo ook meer banen in hun eigen buurt.
Utrecht past het al toe, Amsterdam en Rotterdam onderzoeken de mogelijkheden. Het college van Leeuwarden ziet kansen voor Right to Challenge bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In het Alliantieakkoord staat de visie: als je vooraf gaat investeren, voorkomt dat individuele, dure (Wmo) voorzieningen. De raad heeft een motie aangenomen om te onderzoeken hoe Right to Challenge vorm kan krijgen op het gebied van welzijn en zorg. Het bestuur staat wel open voor dit idee, maar is ook bang voor puinruimen. Daarom komen opdrachtgevers wethouder Harry van der Molen en CDA-raadslid Gea Dames de resultaten van onze werkgroep persoonlijk halen.
Publieke taken
Right to Challenge past prima in de kanteling die we nu op allerlei gebieden doormaken. Het roept dezelfde vragen op: hoe verhoudt dit werk zich tot betaald werk? Hoe borgen we de kwaliteit en continuïteit? Hoe beoordelen we de maatschappelijke meerwaarde? Interne uitdagingen zijn er ook genoeg: hoe koppelen we de expertise van de ambtenaren aan de expertise van de bewoners? En hoe zorgen we ervoor dat de gemeente meer loslaat?

Gemeentelijke taken genoeg, maar welke lenen zich hiervoor? Bij maatschappelijk aanbesteden gaat het om overdracht van publieke taken, waarvoor de gemeente budget beschikbaar stelt en de eindverantwoordelijkheid houdt. Maar niet elk bewonersinitiatief doet een beroep op Right to Challenge of maatschappelijke aanbesteding. Onderlinge hulp en zorg in buurten en wijken (door coöperaties) is nu nog aanvullend op de zorg die de gemeente organiseert. Denk aan: dagbesteding voor ouderen in buurthuizen, extra zorg aan voormalige AWBZ-cliënten, vervoer, centrale ‘was en strijk’ en mantelzorgondersteuning. Maar ook andere initiatieven in het sociale domein zijn mogelijk, zoals speeltuinen en buurthuizen in zelfbeheer, aanleg en onderhoud van openbaar groen, reparatiewerkplaatsen en sociaal makelaarschap.

Beoordeling initiatieven
Samen met
Martine Diephuis, Remco Liefers, Jurjen van der Weg en Simeon Bruinsma (gemeente Leeuwarden), Tineke de Nooij (gemeente Kampen), Gilbert Sewnandan en Josee Jansen (gemeente Groningen), Johan Berendsen (gemeente Oss), Saskia de Werdt (gemeente Almere), Esther Kooistra (Spir-it ICT voor de Rechtspraak) en Ruben Bakema (procesbegeleider, gemeente Hollands Kroon) buig ik me over één vraag: waar moeten we ‘challenges’ op beoordelen, zodat er veel ruimte is voor creatieve oplossingen en we tegelijk gemeenschapsgeld op een verantwoorde manier kunnen uitgeven?

Het doel van de gemeente is het faciliteren van samenwerking en ruimte geven aan initiatieven op eigen kracht in het sociale domein. Ze wil de leefbaarheid, zelfredzaamheid en het maatschappelijk rendement vergroten door initiatiefnemers uit de wijken een bestendig initiatief te laten nemen, dat transparant, duurzaam en kopieerbaar is in inhoud en vorm. Lokaal maatwerk dus, dat als globaal idee wel is te exporteren. Daar kun je nu al mee beginnen door ‘quick wins’ te prioriteren. Daarnaast kun je, in plaats van één keer per jaar, bij maatschappelijke aanbestedingen elke twee maanden een tender uitschrijven voor nieuwe initiatieven. Inwoners met een concreet plan kunnen het pitchen op locatie, samen aanvullen en binnen een maand starten. Gun voor de rest jezelf als stad om mee te groeien in fasen.
Budget en BurgerKeurmerk
De brainstorms resulteren in 632 post-it’s. Nu moeten we kiezen. Lef, Eigen kracht en BurgerKeurmerk krijgen de meest aandacht. Die werken we uit.
Eigen kracht = de wijk. De wijk moet het willen en erachter staan. Ons voorstel is dat de gemeente een aanjaagbudget levert; indieners en aanbieders krijgen 0,5% van het budget van het Sociaal Domein, in 2016 wordt dat 1% of meer. Lef = regelvrije zones. De gemeente moet risico’s nemen en initiatieven de kans geven te ‘oefenen’ in pilotwijken. Is dit succesvol, dan kan het als apart kavel door en is het voor een aanbesteding makkelijker in te passen.

Ons toetsinstrument is een ‘BurgerKeurmerk’. Inwoners beoordelen zelf de burgerinitiatieven op hun nut en kwaliteit. Dat kan vooraf: is er voldoende draagvlak en zijn er genoeg mensen die zich hiervoor willen inzetten? Dat kan tussentijds: voldoet het initiatief nog aan de wensen, kunnen ze het zonder de gemeente? En dat kan achteraf: wat is er nodig (geld, tijd of kennis) om het initiatief structureel verder te helpen?
Resultaat: volgend jaar wil de gemeente Leeuwarden 1 miljoen euro ter beschikking stellen aan Right-to-Challenge-initiatieven. Op 7 april is dit idee besproken tijdens een congres van het ministerie van VWS, VNG en gemeenten in Nieuwegein. Het Rijk kijkt nu of het BurgerKeurmerk landelijk navolging kan krijgen. Wie volgt?
Bernadet Timmer 

vrijdag 10 april 2015

Arbeid adelt


 
De tijd dat je op je 17de ging werken voor een baas en op je 65ste pas afscheid van hem nam is voorbij. We flexibiliseren, automatiseren en robotiseren. Wat betekent dat voor ons en ons werk?

Bij het Kenniscafé over arbeid bij de nieuwe bibliotheek in Almere op 26 februari waren drie professionals uitgenodigd met een andere kijk op arbeid. Marcel van der Linden is hoogleraar geschiedenis van sociale bewegingen bij de UvA. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van arbeid. Harm van Lieshout is lector Flexicurity bij Kenniscentrum Arbeid (KCA) van de Hanzehogeschool Groningen en richt zich op flexibiliteit en zekerheid. Reijer Pille is directievoorzitter bij Falke & Verbaan en focust op arbeid en zorg.

Precariteit
“Aan het begin van onze jaartelling bestond er al een arbeidsmarkt, met mensen die langs de weg wachtten op een werkgever”, zegt Van der Linden. Precario - tot smeken te geven - was de norm voor mensen die niet zelf bezit hadden. “Langzaam veranderde dat en zijn we gewend geraakt aan vaste arbeid. Nu wordt dat weer afgebouwd, wat leidt tot precariseren: stelselmatig verlies van werkzekerheid. Bovendien is er een verschuiving van zware fysieke arbeid naar mentale werkzaamheden.” Is de mentale belasting groter door precariteit? “Ja, vooral oudere werknemers hebben daar last van. We hebben veel perverse prikkels bedacht voor de arbeidsmarkt, waardoor mensen al na hun 50ste worden afgeschreven. De paradox dat mensen na hun pensionering weer populair worden door vrijwilligerswerk moet anders.”

Flexibilisering
Flexibilisering is al gaande sinds het Akkoord van Wassenaar in de jaren ’80, aldus Van Lieshout. “Omdat we tegen de grenzen van de groei aanliepen, zijn we lonen gaan matigen en gaan flexibiliseren. De vraag is: hoe komen we nu van verzorgings- naar participatiestaat? Het inkomen niet langer centraal stellen, iets minder rechten voor vaste contracten en iets meer voor flexwerkers.” Enter ‘flexicurity’: flexibiliteit en zekerheid voor alle vormen van arbeid, van vast contract tot zzp. Volgens Van Lieshout is dat zowel een behoefte van werknemers als van werkgevers: “Die willen niet iedere dag opnieuw op de markt kijken wie er voor hen kan komen werken.” Pille: “Efficiency heeft zijn prijs. De overheid is doorgeslagen in de marktwerking. Er is veel angst voor baanverlies, wat weer tot veel werkstress leidt.”

Sociale zekerheid
Volgens Pille heeft onze regering de neiging ‘hapsnap’ wetten te maken, maar kunnen we sommige problemen niet oplossen zonder een fundamentele discussie over het totale systeem. Zo klaagt het MKB dat ze teveel financiële risico’s loopt door de nieuwe regels en wetten. “Ze worden activistischer. Het gepolder zit in een impasse. Als de samenleving verandert, moet je je afvragen of je draagvlak nog wel voldoende is. De zzp’ers willen ook meedoen. Denk aan het Broodfonds in plaats van een dure sociale verzekering.”
In de jaren ’90 werden Nederland en Denemarken nog als gidsland beschouwd op het gebied van arbeid en sociale zekerheid, weet Van Lieshout. “Hun model is niet verslechterd, maar het staat wel onder druk, onder meer door de verrechtsing van de samenleving.” Pille: “Op het gebied van arbeidsongeschiktheid krijg je in Denemarken een hogere vergoeding, maar veel minder ontslagbescherming. Werknemers en werkgevers waren het wel met elkaar eens. Ook daar is een grote discussie over de betaalbaarheid en effectiviteit van het systeem. Zij investeren veel in terugkeer naar de arbeidsmarkt, ook via de gemeente, net als bij ons.”

Arbeidsproductiviteit
Welke oplossingen zoeken we? Werk, inkomen of tevredenheid voor iedereen? Van Lieshout: “De overheid heeft het idee opgegeven dat je iedereen tevreden kunt stellen, al streven we wel 100% arbeidsparticipatie na. Het ziet er niet naar uit dat we dat gaan halen.” Van der Linden: “Er zijn wereldwijd veel meer mensen beschikbaar op de arbeidsmarkt, die met elkaar concurreren. Door mensen precair te maken, verliezen ze het vermogen om zich sterk te maken. De arbeidsproductiviteit is op wereldschaal zo gestegen, dat er niet voor iedereen een fulltime baan (meer) is. Misschien moeten we toe naar arbeidstijdverkorting.” Van Lieshout: “Er is wel werk, maar er is gebrek aan betaalde banen. Het is een betalingsprobleem.”

Volgens bezoeker Joost van den Donk zijn we toe aan de volgende uitvinding na geld, arbeid en rechtszekerheid, na communisme, socialisme en kapitalisme. “Het gaat om voedselzekerheid, samenwerken, samen overleven. Het gaat niet om produceren, maar om consumeren. Er zijn drie soorten arbeid: dwangarbeid, vrijwilligerswerk en contractuele arbeid. Hoe komen we tot productie en hoe zorgen we ervoor dat het genoeg blijft?”

Robotisering
Gaan we de trots van ‘ergens bij horen’ niet verliezen? “Uit onderzoek blijkt dat bijvoorbeeld schoonmakers weinig beroepstrots hebben”, zegt Van der Linden. Daarom is hij “heel erg voor robotisering”: “Machines kunnen het vervelende en saaie werk overnemen, zodat mensen in bijvoorbeeld de zorg aan de slag kunnen.” Pille: “De robotisering gaat de komende decennia heel veel impact krijgen. Maar mensen willen ook aandacht. En mensen die werken, zijn veel gezonder dan mensen die niet werken.” Van der Linden: “In bepaalde sectoren kunnen dingen sneller en effectiever door robot. Alle dingen waarbij dat niet kan, worden duurder. De bedoeling is dat je meer tijd en geld overhoudt voor menselijk contact.”

Werkgarantie
Van Lieshout: “Een beroep impliceert dat er een loopbaan mogelijk is. Dat geldt niet voor bijvoorbeeld de schoonmaak. Ons systeem is verbazend succesvol geweest, maar nu werkt dat niet meer. De definitie van arbeid is ook veranderd. De overheid kan anticyclisch werk creëren in tijden van recessie, maar dat doen we nu niet meer. Essentieel werk laten terugkomen als verplicht vrijwilligerswerk is niet de oplossing.” Volgens hem vergeten we de groep van kleine ondernemers: “Die heeft weinig om op terug te vallen, maar is onmisbaar voor onze economie. Zij moeten straks gaan betalen voor ziektewet en ontslagbescherming, dat is antiflexibel en strijdig met ons streven: waarom belasten we arbeid als we willen dat mensen meer participeren? Waarom geen werkgarantie in plaats van inkomenszekerheid?” De professionals noemen pilots als werknemerscoöperaties, het buurtzorgmodel, opleidingsverzekeringen  

Wanneer adelt arbeid? Volgens Van der Linden komt de slogan ‘Arbeid adelt’ uit de 19de eeuw. “Hooggeschoolde arbeiders beschouwden zichzelf als adel; zij hadden vaktrots. Hanna Arend had het over het scheppende als trots. We hebben sterke sociale voorwaarden aan arbeidstrots gesteld.” Van Lieshout: “Vroeger was je zzp’er bij gebrek aan beter. Nu gaat dat steeds meer vanuit een luxepositie. De norm is echter nog steeds loonarbeid. Het bedrijf is een bewezen effectieve organisatievorm die nog steeds werkt. Het grootste probleem is dat we niet weten wat de groeiberoepen van de toekomst zijn. We moeten zoeken naar creatievere manieren om beleid te maken en flexibeler op te leiden.” Pille: “Werken is voor heel veel mensen belangrijk. Voor zingeving, gezondheid, bevlogenheid. Mensen willen productief zijn.”
Bernadet Timmer